Operation Manual
1.95
VERLICHTING EN SIGNALEN (5/5)
f
Mistachterlicht
Draai de middelste ring 4 van de
schakelaar zo dat het symbool bij het merk-
teken 2 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u de mistachterlichten uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
Lichten uit
Laat de ring 4 opnieuw draaien om het
merkteken 2 tegenover het symbool van de
mistlichten te brengen die u wilt uitschake-
len. Het bijbehorende controlelampje op het
instrumentenpaneel dooft.
Bij het uitschakelen van de verlichting gaan
ook de mistlichten achter uit.
Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van
voorwerpen die voorbij de voorkant van
het dak uitsteken, werkt de automati-
sche verlichting niet altijd.
Het inschakelen van de mistlichten blijft
onder controle van de bestuurder: de
controlelampjes op het instrumentenpa-
neel informeren u over het inschakelen
(controlelampje brandt) of uitschakelen
(controlelampje uit).
4
2
1