Operation Manual

2.24
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING (2/3)
Display
Het display 1 en het controlelampje 4
op het instrumentenpaneel informe-
ren u over eventuele afwijkingen (lage ban-
denspanning, lekke band, defect systeem
...).
« Lekke band »
Een wiel Bwordt weergegeven in het rood,
het waarschuwingslampje 4 gaat
branden, de boodschap “Lekke band” wordt
weergegeven en er klinkt een geluidssig-
naal.
Deze boodschap wordt vergezeld door het
lampje
®.
Ze geven aan dat het betreffende wiel lek of
veel te zacht is. Vervang het of roep de hulp
in van een merkdealer als de band lek is.
Pomp de band op als de bandenspanning
te laag is.
« Controleer wielsensoren »
Een wiel A verdwijnt, het waarschuwings-
lampje 4 knippert gedurende enkele
seconden en blijft daarna branden en de
boodschap “Controleer wielsensoren” ver-
schijnt.
Deze boodschap wordt vergezeld door het
lampje ©. Dit geeft aan dat in min-
stens een van de wielen geen drukzender
zit (bijvoorbeeld het reservewiel). Neem in
alle overige gevallen contact op met een
merkdealer.
« Bandenspanning aanpassen »
Een wiel B wordt weergegeven in het oranje,
het waarschuwingslampje 4
gaat
branden en de boodschap “Bandenspanning
aanpassen” verschijnt.
Dit geeft een wiel met te weinig spanning
aan.
Controleer en corrigeer indien nodig de ban-
denspanning van de vier koude wielen.
Het waarschuwingslampje 4 dooft
na enkele minuten rijden.
A
B
4
1
Waarschuwingslampje ®
dwingt u, voor uw veiligheid,
direct te stoppen zonder het
verkeer in gevaar te brengen.
Een plots verlies van bandenspanning (klapband ...) kan mogelijk niet door het systeem
worden opgespoord.