Operation Manual
2.30
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (5/12)
Geavanceerde tractiecontrole
(wegliggingscontrole)
Wanneer het voertuig hiermee is uitgerust,
zorgt de wegliggingscontrole ervoor dat de
auto gemakkelijker te besturen is op een
wegdek met minder grip (onvast wegdek, ...).
Banden
Als de banden vervangen
moeten worden, mag dit alleen
gebeuren door even grote
banden van hetzelfde merk, met de-
zelfde eigenschappen en met hetzelfde
profiel.
Zij moeten: ofwel gelijk zijn aan de
oorspronkelijk gemonteerde, ofwel
voldoen aan de door de merkdealer
gestelde eisen.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies nemen niet de taak van
de bestuurder over. De limieten van
de auto kunnen niet overschreden
worden en er is dan ook geen reden
om harder te gaan rijden. Zij kunnen
in geen geval de oplettendheid of de ve-
rantwoordelijkheid van de bestuurder
overnemen (de bestuurder moet altijd
alert zijn op plotselinge gebeurtenissen
die zich tijdens het rijden kunnen voor-
doen).
Inschakelen, uitschakelen van het
systeem
Op het bedieningsscherm kiest u het
menu “Voertuig”, “Hulp bij het rijden”,
“Tractiecontrole” en vervolgens de werkings-
stand:
« Auto »
De melding “Doorslip regel. automatisch”
licht gedurende ongeveer 15 seconden op
het instrumentenpaneel op.
Deze stand garandeert een optimaal gebruik
in normale rijomstandigheden (droog, voch-
tig, lichte sneeuw, ...).
« Expert »
Deze stand garandeert een optimaal gebruik
bij het rijden op een onvast wegdek (modder,
zand, dode bladeren ...). De werkingsstand
“Expert” maakt gebruik van de functies van
de tractiecontrole.
Vanaf ongeveer 50 km/uur schakelt het sys-
teem automatisch over op de werkingsstand
“Auto” en licht de melding “Doorslip regel.
automatisch” gedurende ongeveer 15 se-
conden op het instrumentenpaneel op.
NB: de standaardwerkingsstand van het
systeem is de werkingsstand “Auto”.