Operation Manual
2.57
De ingestelde snelheid vervangt de streep-
jes en de instelling van de functie wordt
bevestigd doordat de ingestelde snelheid
in het groen wordt getoond, de boodschap
“Adaptieve regelaar” verschijnt en het con-
trolelampje
oplicht.
Als u de functie wilt inschakelen wanneer u
minder dan 50 km/u of meer dan 140 km/u
rijdt, verschijnt de boodschap “Snelh ongel-
dig” en blijft de functie uitgeschakeld.
De volgafstand instellen
Door herhaaldelijk op de schakelaar 6 te
drukken, kunt u de volgafstand instellen.
Inschakelen
Druk op de schakelaar 5. Het groene con-
trolelampje
gaat branden en de bood-
schap “Adaptieve regelaar” verschijnt op het
instrumentenpaneel met streepjes om aan
te geven dat de functie is ingeschakeld en
wacht op het opslaan van een snelheid.
Instellen van de snelheid
Rijdend met een constante snelheid (vanaf
ongeveer 50 km/u) drukt u op de schake-
laar 2 aan de kant van a (+): de functie
wordt ingeschakeld en de actuele snelheid
wordt opgeslagen.
Bedieningsknoppen
5 Hoofdschakelaar Aan/Uit.
2 Schakelaars voor:
a Inschakelen, in het geheugen opslaan
en verhogen van de ingestelde snel-
heid (+) ;
b Verlagen van de ingestelde snelheid (-)
3 Inschakelen met oproepen van de inge-
stelde snelheid (R).
4 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen)
(O).
6 De volgafstand instellen
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (2/7)
6
5
2
a
b
3
4