Operation Manual

2.32
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (4/10)
Omdat de tractiecontrole extra veiligheid
geeft, raden wij u af te rijden met deze func-
tie uitgeschakeld. Herstel de werking van
deze functie zo snel mogelijk door weer op
schakelaar 1 te drukken.
N.B.: de functie wordt automatisch weer in-
geschakeld bij het aanzetten van het contact
van de auto, of zodra deze sneller rijdt dan
ongeveer 40 km/u.
Noodstopbekrachtiging
Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat
zorgt voor het verminderen van de remweg
van de auto.
De werking van het systeem
Het systeem weet wanneer een noodstop
wordt uitgevoerd. In zo’n noodsituatie ont-
wikkelt de rembekrachtiging zijn maximale
kracht en kan de regeling door het ABS in
werking komen. Het ABS-remsysteem blijft
werken zolang het rempedaal ingedrukt is.
Oplichten van de alarmknipperlichten
Afhankelijk van de auto, kunnen deze bij
krachtig afremmen gaan branden.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies nemen niet de taak van
de bestuurder over. De limieten van
de auto kunnen niet overschreden
worden en er is dan ook geen reden
om harder te gaan rijden. Zij kunnen
in geen geval de oplettendheid of de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
overnemen (de bestuurder moet altijd
alert zijn op plotselinge gebeurtenissen
die zich tijdens het rijden kunnen voor-
doen).
Buiten gebruik stellen van de functie
(afhankelijk van de auto)
In sommige situaties (het rijden op heel
zachte ondergrond: bijv. sneeuw, modder
of het rijden met sneeuwkettingen), kan het
systeem de kracht van de motor verminde-
ren om het slippen te beperken. Als u dit niet
wenst, kan de functie uitgeschakeld worden
door schakelaar 1 in te drukken.
De boodschap “ANTISLIP-SYSTEEM UIT”
verschijnt op het instrumentenpaneel om u
te waarschuwen.
1