Operation Manual

2.35
Inschakelen, uitschakelen van het
systeem
Voor auto’s met een navigatiesysteem
Op het bedieningsscherm 5 kiest u het
menu “Voertuig”, “Hulp bij het rijden”, “Actief
remmen” en vervolgens “ON” of “OFF”.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (7/10)
Druk opnieuw op de schakelaar 7 OK om de
functie te activeren of te deactiveren:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat
het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden. Het systeem
wordt opnieuw ingeschakeld telkens het
contact wordt aangezet.
Omstandigheden waarin het systeem
niet werkt
Het systeem wordt niet geactiveerd:
wanneer de versnellingshendel in neu-
trale stand of neutraal staat;
wanneer de handrem is ingeschakeld;
in een bocht;
voor auto’s met 4-wielaandrijving als het
elektronische stabiliteitsprogramma ESP
met onderstuur- en tractiecontrole is uit-
geschakeld (raadpleeg de paragraaf
“Elektronisch stabiliteitssysteem ESP
met onderstuurcontrole en tractiecon-
trole” op de vorige bladzijden). Het con-
trolelampje licht op.
5
8
7
Voor auto’s zonder navigatiesysteem
Druk bij stilstaande auto lang op de scha-
kelaar 7 OK om naar het menu met de
instellingen te gaan;
druk de schakelaar 8 herhaaldelijk
omhoog of omlaag tot u het menu “Hulp
bij het rijden” bereikt. Druk op de schake-
laar 7 OK;
– druk de schakelaar 8 achtereenvolgens
omhoog of omlaag tot u bij het menu
“Actief remmen” komt en druk op de
schakelaar 7 OK.
Om direct naar het menu “Hulp bij het
rijden” te gaan, drukt u op de toets 6
.
6