Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen 1 Het apparaat aansluiten 2 Systeeminstellingen 3 Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver 4 Faxeigenschappen 5 Printereigenschappen 6 Scannereigenschappen 7 Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties 8 Andere gebruikersinstellingen 9 Bijlage Lees deze handleiding aandachtig door voor u deze machine in gebruik neemt en bewaar de handleiding op een handige plaats voor latere naslag.
Inleiding Deze handleiding bevat gedetailleerde aanwijzingen over de bediening en opmerkingen over het gebruik van deze machine. Voor uw veiligheid en ter ondersteuning raden wij aan deze handleiding goed door te lezen voordat u de machine gebruikt. Bewaar deze handleiding op een handige plaats zodat u snel gegevens kunt opzoeken. Belangrijk De inhoud van deze handleiding kan zonder kennisgeving worden veranderd.
Handleidingen voor dit apparaat Verwijzen naar de handleidingen die betrekking hebben op hetgene dat u met het apparaat wilt doen. ❖ Over dit apparaat Lees de veiligheidsinformatie in deze handleiding voordat u het apparaat gaat gebruiken. Deze handleiding geeft een inleiding op de functies van het apparaat. Het geeft tevens uitleg over het bedieningspaneel, voorbereidende procedures voor het gebruik van het apparaat, hoe u tekst kunt invoeren en hoe u de meegeleverde cd-roms moet installeren.
❖ Netwerkhandleiding Geeft uitleg over hoe u het apparaat in een netwerkomgeving configureert en bedient en hoe u de meegeleverde software moet gebruiken. Deze handleiding beslaat alle modellen en bevat beschrijvingen van functies en instellingen die mogelijk niet op dit apparaat beschikbaar zijn. Afbeeldingen, illustraties en informatie over bedieningssystemen die worden ondersteund kunnen enigszins afwijken van die van dit apparaat.
INHOUDSOPGAVE Handleidingen voor dit apparaat ...........................................................................i Gebruik van deze handleiding .............................................................................. 1 Symbolen ................................................................................................................... 1 Bedieningspaneel .................................................................................................. 2 Gebruikersinstellingen openen ....
3. Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver Algemene functies ............................................................................................. 105 Reproductiefactor .............................................................................................. 110 Bewerken ............................................................................................................ 114 Stempel .....................................................................................................
Boxinstellingen .................................................................................................. 188 Persoonlijke boxen programmeren/wijzigen .......................................................... 188 Persoonlijke boxen verwijderen ............................................................................. 191 Informatieboxen programmeren/wijzigen ............................................................... 193 Informatieboxen verwijderen ..........................................
Faxbestemming.................................................................................................. 245 Faxbestemming...................................................................................................... 247 IP-faxbestemming .................................................................................................. 253 E-mailbestemming ............................................................................................. 258 Een e-mailbestemming registreren ........
Gebruik van deze handleiding Symbolen In deze handleiding worden de volgende symbolen gebruikt: Duidt belangrijke veiligheidsvoorschriften aan. Het negeren van deze voorschriften kan leiden tot ernstige verwondingen of overlijden. Lees altijd de voorschriften. Ze staan in het hoofdstuk ’Veiligheidsinformatie’ van ’Over dit apparaat’. Duidt belangrijke veiligheidsvoorschriften aan.
Bedieningspaneel Op het display worden de status van het apparaat, foutberichten en functiemenu’s weergegeven. De weergegeven functie-items dienen als keuzetoetsen. U kunt deze items kiezen of selecteren door kort op uw keuze te drukken. Als u een item op het display kiest of selecteert, wordt het als volgt gemarkeerd . Toetsen die er als volgt uitzien , kunnen niet worden gebruikt. Belangrijk ❒ Een schok of stoot van meer dan 30 N (ca. 3 kgf) kan het display beschadigen.
Gebruikersinstellingen openen Dit gedeelte is bedoeld voor Beheerders die verantwoordelijk zijn voor dit apparaat. Met Gebruikersinstellingen kunt u standaardwaarden wijzigen of instellen. Opmerking ❒ Bewerkingen voor de systeeminstellingen wijken af van de gewone bewerkingen. Verlaat Gebruikersinstellingen altijd als u klaar bent.
B Selecteer het menu. Om de Systeeminstellingen te wijzigen, drukt u op [Systeeminstellingen]. Om de Kopieer-/Documentservereigenschappen te wijzigen, drukt u op [Kopieerapp./Doc. Server-eigensch.]. Om de Faxeigenschappen te wijzigen, drukt u op [Faxeigenschappen]. Om de Printereigenschappen te wijzigen, drukt u op [Printereigensch.]. Om de Scannereigenschappen te wijzigen, drukt u op [Scannereigensch.]. Om de kleurregistratie of -gradatie aan te passen, drukt u op [Onderhoud].
Gebruikersinstellingen verlaten Dit gedeelte beschrijft hoe u Gebruikersinstellingen kunt afsluiten. A Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. NL AMG003S Opmerking ❒ U kunt Gebruikersinstellingen ook afsluiten door op [Afsluiten] te drukken. Menu beveiligen Met Menu beveiligen kunt u voorkomen dat niet-geverifieerde gebruikers de Gebruikersinstellingen kunnen wijzigen. Menu beveiligen kan worden ingesteld voor ieder onderstaand gebruikersinstellingenmenu.
6
1. Het apparaat aansluiten Dit hoofdstuk beschrijft hoe u het apparaat moet aansluiten op het netwerk en hoe u de netwerkinstellingen moet instellen. Aansluiten op de interfaces Dit gedeelte legt uit hoe u de interface van het apparaat kunt identificeren en hoe u het apparaat aansluit volgens de netwerkomgeving. 1. IEEE 1394-poorten (optioneel) 4. IEEE 1284-poort (optioneel) Poorten voor het aansluiten van de IEEE 1394-interfacekabel Poort voor het aansluiten van de IEEE 1284-interfacekabel 2. USB2.
Het apparaat aansluiten Aansluiten op de Ethernet-interface Sluit 10BASE-T- of 100BASE-TX-kabel aan op de Ethernet-interface. 1 Belangrijk ❒ Als de hoofdstroom is ingeschakeld, schakel deze dan uit. A Een ferrieten kern voor de Ethernet-kabel wordt bij dit apparaat geleverd. Maak een lus in de kabel van circa 15cm (5,9 inch) (A) van het apparaateinde van de kabel. Sluit de ferrieten kern aan. AEV047S B Zorg ervoor dat de hoofdstroomschakelaar van het apparaat is uitgeschakeld.
Aansluiten op de interfaces E Schakel de hoofdschakelaar van het apparaat in. 1 AME005S A B Lampje (groen) Groen licht brandt als het apparaat correct op het netwerk is aangesloten. Lampje (geel) Geel licht brandt wanneer 100 BASE-TX in bedrijf is. Gaat uit wanneer 10 BASE-T in bedrijf is. Opmerking ❒ Voor meer informatie over het installeren van het printerstuurprogramma verwijzen wij u naar Printerhandleiding.
Het apparaat aansluiten B Sluit het andere uiteinde aan op de USB2.0-poort van de hostcomputer. Opmerking ❒ Dit apparaat wordt niet geleverd met een USB-interfacekabel. Zorg ervoor dat u de juiste kabel koopt voor het apparaat en uw computer. 1 ❒ De USB2.0-interfacekaart wordt ondersteund door Windows Me / 2000 / XP, Windows Server 2003, Mac OS X10.3.3 of hoger. • Voor Windows Me: Installeer ’USB-afdruksupport’.
Aansluiten op de interfaces B Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op de interfaceconnector op de hostcomputer. Controleer de vorm van de connector met de computer. Sluit de kabel goed aan. 1 Opmerking ❒ Gebruik de interfacekabel aan die wordt geleverd bij de IEEE 1394-interfacekaart. ❒ Er zijn twee interfacepoorten beschikbaar voor het aansluiten van de IEEE 1394-interfacekabel. Beide zijn geschikt.
Het apparaat aansluiten E Schakel de hoofdschakelaar van het apparaat in. F Schakel de hostcomputer in. In combinatie met Windows 95/98/Me/2000/XP en Windows Server 2003 kan er een installatiescherm voor het printerstuurprogramma verschijnen bij het inschakelen van de computer. Als dit gebeurt, klik dan op [Annuleren] in het scherm. 1 Opmerking ❒ Voor meer informatie over het installeren van het printerstuurprogramma verwijzen wij u naar Printerhandleiding.
Aansluiten op de interfaces Installatieprocedure Installeer IEEE 802.11b (draadloos LAN) volgens de onderstaande procedure: 1 Opmerking ❒ Selecteer [802.11 Ad-hoc modus]-modus wanneer u Windows XP als een draadloze LAN-client aansluit met het standaardstuurprogramma of de voorzieningen van Windows XP, of als u de infrastructuurmodus niet gebruikt. ❒ Voor informatie over het opgeven van draadloze LAN-instellingen van het bedieningspaneel van het apparaat, raadpleegt u ’IEEE 802.11b’.
Het apparaat aansluiten Controleer de verbinding Controleer de draadloze LAN-verbinding. Zorg ervoor dat de LED van de IEEE 802.11b-interface-eenheid brandt. 1 ❖ Bij gebruik van infrastructuurmodus 1 2 ZGDH600J 1. Als [Type LAN] op het [Interface in- 2. Als het correct is aangesloten op stellingen] / [Netwerk]-scherm niet is ingesteld op [IEEE 802.11b], dan brandt het niet, zelfs niet als de hoofdspanning is ingeschakeld. het netwerk, dan brandt de LED groen in infrastructuurmodus.
Aansluiten op de interfaces Opmerking ❒ Voor meer informatie over het afdrukken van een configuratiepagina, zie ’Afdruklijst’. 1 Verwijzing Pag.204 “De configuratiepagina afdrukken” Het signaal controleren Bij het gebruik in infrastructuurmodus kunt u de radiogolvenstatus van het apparaat controleren met behulp van het bedieningspaneel. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Interface instellingen]. C Druk op [IEEE 802.11b]. D Druk op [Signaal wireless LAN].
Het apparaat aansluiten Netwerkinstellingen Dit gedeelte beschrijft de netwerkinstellingen die u kunt wijzigen met Gebruikersinstellingen (systeeminstellingen). Maak instellingen al naargelang functies die u wilt gebruiken en de interface die moet worden aangesloten. 1 Belangrijk ❒ Deze instellingen zouden moet worden gemaakt door de systeembeheerder of met advies van de systeembeheerder.
Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/ Netwerk NCP-bezorgingsprotocol Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk NW-frametype Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk SMB-computernaam Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk SMB-werkgroep Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Ethernet-snelheid Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Type LAN Interface-instellingen/ Netwerk SNMPv3-communicatie toestaan Als vereist I
Het apparaat aansluiten IEEE 1394 (IPv4 boven 1394) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie met een IEEE 1394-interfacekabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’.
Netwerkinstellingen IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik van de printerof LAN-faxfunctie met een IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’.
Het apparaat aansluiten Menu 1 Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/ Netwerk Apparaatnaam Als vereist Interface-instellingen/ IEEE 802.11b Communicatiemodus Interface-instellingen/ IEEE 802.11b SSID-instelling Als vereist Interface-instellingen/ IEEE 802.11b Kanaal Als vereist Interface-instellingen/ IEEE 802.11b Beveiligingsmethode Als vereist Interface-instellingen/ IEEE 802.
Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/ Netwerk DDNS-configuratie Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Domeinnaam Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk WINS-configuratie Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/ Netwerk Ethernet-snelheid Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Type LAN Interface-instellingen/ Netwerk SNMPv3-communicatie toestaan Als vereist I
Het apparaat aansluiten Opmerking ❒ In [Effectief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. ❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. ❒ [SMTP Server] en [Fax E-mail Account] moet zijn ingesteld om de verzendfunctie te kunnen gebruiken.
Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/ Netwerk DNS-configuratie Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Bestandsoverdracht SMTP-server Noodzakelijk Bestandsoverdracht SMTP-verificatie Als vereist Bestandsoverdracht POP voor SMTP Als vereist Bestandsoverdracht Ontvangstprotocol Als vereist Bestandsoverdracht POP3 / IMAP4-instellingen Als vereist Bestandsoverdracht E-mailadres beheerder Als vere
Het apparaat aansluiten IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van internetfax met IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’.
Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Bestandsoverdracht POP voor SMTP Als vereist Bestandsoverdracht Ontvangstprotocol Als vereist Bestandsoverdracht POP3 / IMAP4-instellingen Als vereist Bestandsoverdracht E-mailadres beheerder Als vereist Bestandsoverdracht E-mail communicatiepoort Bestandsoverdracht Ontvangstinterval e-mail Als vereist Bestandsoverdracht Max.
Het apparaat aansluiten Vereiste instellingen voor het gebruik van de e-mailfunctie Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van e-mail. 1 Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van e-mail met een Ethernetkabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’.
Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Bestandsoverdracht E-mailadres beheerder Als vereist Bestandsoverdracht E-mail communicatiepoort Als vereist Bestandsoverdracht E-mailbericht programmeren/wijzigen/wissen Als vereist Bestandsoverdracht Intervaltijd opn.verz.
Het apparaat aansluiten Menu 1 Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/ IEEE 1394 IPv4 over 1394 Noodzakelijk Interface-instellingen/ Netwerk IPv4 Gateway-adres Noodzakelijk Interface-instellingen/ Netwerk DNS-configuratie Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Bestandsoverdracht SMTP-server Noodzakelijk Bestandsoverdracht SMTP-verificatie Als vereist Bestandsoverdracht POP voor SMTP Als vereist Bestandsoverdracht Ontv
Netwerkinstellingen IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor verzenden van e-mail met IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’.
Het apparaat aansluiten Menu 1 Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Bestandsoverdracht POP voor SMTP Als vereist Bestandsoverdracht Ontvangstprotocol Als vereist Bestandsoverdracht POP3 / IMAP4-instellingen Als vereist Bestandsoverdracht E-mailadres beheerder Als vereist Bestandsoverdracht E-mail communicatiepoort Als vereist Bestandsoverdracht E-mailbericht programmeren/wijzigen/wissen Als vereist Bestandsoverdracht Intervaltijd opn.verz.
Netwerkinstellingen Vereiste instellingen om de functie Scan to Folder te gebruiken Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van bestanden. 1 Ethernet Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het verzenden van bestanden met een ethernetkabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’.
Het apparaat aansluiten Opmerking ❒ In [Effectief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. ❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Als zowel ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. 1 Verwijzing Pag.72 “Interface-instellingen” Pag.
Netwerkinstellingen Opmerking ❒ [IEEE1394] wordt weergegeven wanneer de IEEE 1394-interfacekaart is geïnstalleerd. ❒ In [Effectief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. 1 Verwijzing Pag.72 “Interface-instellingen” Pag.82 “Bestandsoverdracht” IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor verzenden van bestanden met IEEE 802.11b (draadloos LAN).
Het apparaat aansluiten Menu 1 Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/ IEEE 802.11b SSID-instelling Als vereist Interface-instellingen/ IEEE 802.11b Kanaal Als vereist Interface-instellingen/ IEEE 802.11b Beveiligingsmethode Als vereist Interface-instellingen/ IEEE 802.11b Transmissiesnelheid Als vereist Bestandsoverdracht Intervaltijd opn.verz.
Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/ Netwerk DNS-configuratie Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk DDNS-configuratie Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Domeinnaam Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk WINS-configuratie Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/ Netwerk Ethernet-snelheid Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Type LAN Interface-ins
Het apparaat aansluiten IEEE 1394 (IPv4 boven 1394) Dit gedeelte geeft de instellingen de vereist zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk met een IEEE 1394-interfacekabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’.
Netwerkinstellingen IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het bezorgen van gegevens aan het netwerk met IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’.
Het apparaat aansluiten Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Bestandsoverdracht Intervaltijd opn.verz. scanner Als vereist Bestandsoverdracht Aantal scanneroproepen verzendt opnieuw Als vereist 1 Opmerking ❒ In [Effectief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. ❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloos LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.
Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/ Netwerk WINS-configuratie Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Effectief protocol Noodzakelijk Interface-instellingen/ Netwerk Type LAN Noodzakelijk Interface-instellingen/ Netwerk Ethernet-snelheid Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk SNMPv3-communicatie toestaan Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk SSL- / TLS-communicatie toestaan Als vereist Interface-instellingen/ Netwer
Het apparaat aansluiten IEEE 1394 (IPv4 boven 1394) Dit gedeelte geeft de instellingen die vereist zijn voor het gebruik van de netwerk-TWAIN-scanner met een IEEE 1394-interfacekabel. Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instelling’ en ’Bestandsoverdracht’.
Netwerkinstellingen IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van netwerk-TWAIN-scanner met IEEE 802.11b (draadloos LAN). Voor details over hoe u de functie moet gebruiken, zie ’Interface-instellingen’.
Het apparaat aansluiten Opmerking ❒ In [Effectief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. ❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloos LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.11b) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. 1 Verwijzing Pag.
Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/ Netwerk SSL- / TLS-communicatie toestaan Als vereist Interface-instellingen/ Netwerk Hostnaam Als vereist 1 Opmerking ❒ In [Effectief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. ❒ [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-interfacekaart is geïnstalleerd. Wanneer zowel Ethernet als draadloos LAN (IEEE 802.
Het apparaat aansluiten Opmerking ❒ [IEEE1394] wordt weergegeven wanneer de IEEE 1394-interfacekaart is geïnstalleerd. ❒ In [Effectief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. 1 Verwijzing Pag.72 “Interface-instellingen” IEEE 802.11b (draadloos LAN) Dit gedeelte geeft de instellingen die nodig zijn voor het gebruik maken van Documentserver-functie met IEEE 802.11b (draadloos LAN).
Netwerkinstellingen Menu Gebruikersinstellingen Instellingsvereisten Interface-instellingen/ IEEE 802.11b Kanaal Als vereist Interface-instellingen/ IEEE 802.11b Beveiligingsmethode Als vereist Interface-instellingen/ IEEE 802.11b Transmissiesnelheid Als vereist 1 Opmerking ❒ In [Effectief protocol] moet u controleren of het protocol dat u wilt gebruiken, staat ingesteld op [Actief]. ❒ [IEEE 802.11b] en [Type LAN] worden weergegeven wanneer de draadloos LAN-interfacekaart is geïnstalleerd.
Het apparaat aansluiten Interface-instellingen Instellingen wijzigen met Web Image Monitor, SmartDeviceMonitor for Admin en telnet. 1 ❖ [Netwerk] → [Apparaat IPv4-adres] → [Autom. verkrijgen (DHCP)] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Netwerkinstellingen ❖ [Netwerk] → [IPv6 Staatloos adres autom. Configuratie] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 ❖ [Netwerk] → [DNS Configuratie] → [Autom. verkrijgen (DHCP)] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Het apparaat aansluiten ❖ [Netwerk] → [WINS configuratie] → [Aan] → [Eerste WINS server] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 ❖ [Netwerk] → [WINS configuratie] → [Aan] → [Tweede WINS server] • Webafbeeldingsmonitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Netwerkinstellingen ❖ [Netwerk] → [Effectief protocol] → [SMB] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 ❖ [Netwerk] → [Effectief protocol] → [AppleTalk] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Het apparaat aansluiten ❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Ethernet 802.3] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 ❖ [Netwerk] → [NW-frametype] → [Ethernet SNAP] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Netwerkinstellingen ❖ [Netwerk] → [Type LAN] → [IEEE 802.11b] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 ❖ [Netwerk] → [Host naam] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Het apparaat aansluiten ❖ [IEEE1394] → [DDNS Configuratie] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 ❖ [IEEE1394] → [IPv4 over 1394] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Netwerkinstellingen ❖ [IEEE1394] → [Domein naam] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 ❖ [IEEE 802.11b] → [Communicatiemodus] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Het apparaat aansluiten ❖ [Bestand doorzenden] → [SMTP Server] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 ❖ [Bestand doorzenden] → [SMTP verificatie] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Netwerkinstellingen ❖ [Bestand doorzenden] → [E-mail communicatiepoort] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 ❖ [Bestand doorzenden] → [E-mail ontvangstinterval] • Web Image Monitor: Kan worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Het apparaat aansluiten ❖ [Bestand doorzenden] → [Intervaltijd Scanner opnieuw zenden] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • SmartDeviceMonitor for Admin: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. • telnet: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling. 1 ❖ [Bestand doorzenden] → [Aant.keren opn.verz. Scan.] • Web Image Monitor: Kan niet worden gebruikt voor het opgeven van de instelling.
Het apparaat aansluiten op een telefoonlijn en telefoon Het apparaat aansluiten op een telefoonlijn en telefoon 1 Dit gedeelte beschrijft hoe u het apparaat moet aansluiten op de telefoonlijnen en hoe u het lijntype selecteert. De telefoonlijn aansluiten Om het apparaat op een telefoonlijn aan te sluiten gebruikt u een modulaire snap-in-connector. Belangrijk ❒ Zorg ervoor dat u het juiste connectortype heeft, voordat u start. 1 2 3 AMC025S 1. Externe telefoonconnector 2.
Het apparaat aansluiten 1 58
2. Systeeminstellingen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Systeeminstellingen. Voor informatie over het openen van [Systeeminstellingen] raadpleegt u ’Gebruikersinstellingen openen (systeeminstellingen)’. Verwijzing Pag.3 “Gebruikersinstellingen openen” Algemene functies Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene functies onder Systeeminstellingen.
Systeeminstellingen ❖ Geluid Touch Screen Er klinkt een geluidssignaal wanneer u een toets indrukt. • Aan • Uit ❖ Melding opwarmen (kopieerapparaat/Documentserver) U kunt opgeven dat er een geluidssignaal moet worden gegeven als het apparaat gereed is voor kopiëren nadat de Energiespaarstand wordt uitgeschakeld of het apparaat wordt ingeschakeld.
Algemene functies ❖ Functie reset timer U kunt instellen hoe lang het duurt voordat het apparaat van modus wisselt als de functie Multi-Access is ingeschakeld. Dit is handig als u veel kopieën moet maken en iedere kopie een andere instelling heeft. Als u een langere resettijd invoert, voorkomt u onderbrekingen door andere functies. • Tijd instellen • Onmiddellijk Wanneer u [Tijd instellen] selecteert, voer dan de tijd in (3–30 seconden, in stappen van 1 seconde) met behulp van de cijfertoetsen.
Systeeminstellingen ❖ Uitvoer: Document Server (Document Server) Instellen in welke lade de documenten worden afgeleverd. • Interne lade 1 • Interne uitvoer 2 • Finisher bovenuitvoer • Finisher staffellade 2 ❖ Uitvoer: fax (fax) Instellen in welke lade de documenten worden afgeleverd. • Interne lade 1 • Interne uitvoer 2 • Finisher bovenuitvoer • Finisher staffellade ❖ Uitvoer: Printer (printer) Instellen in welke lade de documenten worden afgeleverd.
Algemene functies Opmerking ❒ Als de instelling voor paneelsignaal is ingesteld op [Uit], klinkt er geen geluidssignaal ongeacht de instelling voor Melding Opwarmen. ❒ De instelling Functieresettijd wordt genegeerd als Onderbreken is ingesteld voor Afdrukprioriteit. Verwijzing Kopieer-/Documentserverhandleiding 2 Instellingen voor uitvoerlade Belangrijk ❒ U kunt de huidige nietopdracht niet onderbreken, zelfs niet als u de nietopdracht met een andere functie heeft opgegeven.
Systeeminstellingen Papierlade-instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het instellingenmenu Papierlade onder Systeeminstellingen. Belangrijk ❒ Als u een ander papierformaat in de lade plaatst dan u heeft opgegeven, kan er een papierstoring optreden omdat het papierformaat dan niet correct kan worden vastgesteld. 2 ❖ Papierladeprioriteit: Kopieerapparaat (kopieerapparaat/Documentserver) Geef de lade op waaruit papier voor uitvoer moet worden geleverd.
Papierlade-instellingen ❖ Lade papierformaat: lade 2-4 Selecteer het formaat van het papier dat in de papierlade is geplaatst.
Systeeminstellingen ❖ Papierformaat: handinvoerlade Hiermee stelt u het display in zodat u kunt zien welk papiertype in de handinvoer is geplaatst. • Papiersoort • Geen weergave • Kringlooppapier • Gekleurd papier • Briefhoofd • Etiketten • OHP (Transparant) • Speciaal papier 1-3 • Karton • Voorbedrukt papier • Bankpost • Papierdikte • Dun papier • Normaal (60-81g/m2, 16-22lb.) • Medium dik (82-105g/m2, 22-28lb.) • Dik 1 (106-169g/m2, 28,5-44,9lb.) • Dik 2 (170-219g/m2, 45-58lb.
Papierlade-instellingen • Papierdikte • Dun papier • Normaal (60-81g/m2, 16-22lb.) • Medium dik (82-105g/m2, 22-28lb.) • Dik 1 (106-169g/m2, 28,5-44,9lb.) • Dik 2 (170-219g/m2, 45-58lb.) • Kopieermethode in Duplex • 2-zijdige kopie • 1-zijdige kopie • Autopapierselectie aan • Ja • Nee 2 ❖ Voorbladlade Hiermee kunt u opgeven en weergeven vanuit welke lade u voorbladen invoegt. Nadat u de papierlade heeft geselecteerd, kunt u ook de weergavetijd en de kopieermethode voor tweezijdige kopieën kiezen.
Systeeminstellingen ❖ Tussenbladlade Hiermee kunt u opgeven en weergeven vanuit welke lade u tussenbladen invoegt. Nadat u de papierlade heeft geselecteerd, kunt u ook de weergavetijd en de kopieermethode voor tweezijdige kopieën kiezen.
Timer instellingen Timer instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het timerinstellingenmenu onder Systeeminstellingen. ❖ Automatische timer Uit Nadat er een bepaalde tijd is verstreken na de laatst voltooide opdracht, wordt het apparaat automatisch uitgeschakeld om energie te besparen. Deze functie wordt "Automatisch uit" genoemd. Naar de status van het apparaat na de bewerking Automatisch uit wordt verwezen met ’Uit-stand’ of ’Slaapstand’.
Systeeminstellingen ❖ Automatische reset timer kopieerapparaat/Document Server (kopieerapparaat/Documentserver) Hiermee geeft u op hoeveel tijd er moet verstrijken voordat het kopieerapparaat en de Document Server worden gereset. • Aan • Uit Als [Uit] geselecteerd is, schakelt het apparaat niet automatisch over naar het invoerscherm van de gebruikerscode. Met behulp van de cijfertoetsen kunt u een tijd tussen 10 en 999 seconden opgeven. De standaardinstelling is 60seconde(n).
Timer instellingen ❖ Tijd instellen Hiermee stelt u met de cijfertoetsen de tijd in van de interne klok van het kopieerapparaat. Voer de tijd in volgens het 24–uur-systeem (in stappen van 1 seconde). Druk op [ ← ] en [ → ] om tussen uren, minuten en de seconden te schakelen. ❖ Timer automatisch afmelden Geef op of een gebruiker automatisch moet worden uitgelogd, als de gebruiker het apparaat niet gebruikt voor een bepaalde periode na het inloggen.
Systeeminstellingen Interface-instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Interface-instellingenmenu onder Systeeminstellingen. Netwerk 2 Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Netwerkmenu onder Systeeminstellingen. ❖ IPv4-adres apparaat Voordat u dit apparaat in de netwerkomgeving gaat gebruiken, moet u het IPv4-adres en het subnetmasker opgeven. Wanneer u [Specificeer] selecteert, voer dan [Apparaat IPv4-adres] en [Sub-net Mask] in als ’xxx.xxx.xxx.
Interface-instellingen ❖ IPv6 Staatloze automatische adresconfiguratie IPv6 Staatloze automatische adresconfiguratie instellen. • Actief • Inactief ❖ DNS-configuratie Maak instellingen voor de DNS-server. Wanneer u [Specificeer] selecteert, voer dan het IPv4-address van de DNS-server in als “xxx.xxx.xxx.xxx“ (’x’ geeft een getal aan). • Autom. verkrijgen (DHCP) • Specificeer • DNS-server 1: 000.000.000.000 • DNS-server 2: 000.000.000.000 • DNS-server 3: 000.000.000.
Systeeminstellingen ❖ NCP-bezorgingsprotocol Selecteer het protocol voor NCP-bezorging. • IPX-prioriteit • TCP/ IP Prioriteit • Alleen IPX • Alleen TCP/IP Als u “’Alleen IPX” of “Alleen TCP/IP” selecteert, dan kunt u niet naar het protocol overschakelen, zelfs als u er geen verbinding mee kunt maken. Als “NetWare” in [Effectief protocol] is ingesteld op “Ongeldig”, dan kunt u alleen TCP/IP gebruiken. 2 ❖ NW-frametype Selecteer het frametype wanneer u NetWare gebruikt. • Autom. sel.
Interface-instellingen ❖ Type LAN Wanneer u de IEEE 802.11b-interface-eenheid heeft geïnstalleerd, selecteer dan de verbindingsmethode. • Ethernet • IEEE 802.11b [Type LAN] wordt weergegeven wanneer de draadloze LAN-kaart is geïnstalleerd. Als Ethernet en IEEE 802.11b (draadloos LAN) zijn aangesloten, dan heeft de geselecteerde interface voorrang. 2 ❖ Ping-opdracht Controleer de netwerkverbinding met ping-opdracht die het opgegeven IPv4-adres gebruikt.
Systeeminstellingen Parallelle interface Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Parallelle interface onder Interface-instellingen. [Paral. interf.] wordt weergegeven als dit apparaat is geïnstalleerd met de IEEE 1284-interfacekaart. 2 ❖ Parallelle Timing Stelt de timing in voor het controlesignaal van de parallelle interface. • ACK buitenzijde • ACK binnen • STB omlaag ❖ Parallelle communicatiesnelheid Stelt de communicatiesnelheid voor de parallelle interface in.
Interface-instellingen IEEE 1394 Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het IEEE 1394-menu onder Interface-instellingen. [IEEE1394] wordt weergegeven als dit apparaat is geïnstalleerd met de IEEE 1394-interfacekaart. 2 ❖ IPv4-adres Voordat u dit apparaat in de netwerkomgeving gaat gebruiken, moet u het IPv4-adres en het subnetmasker opgeven. Wanneer u [Specificeer] selecteert, voer dan [Apparaat IPv4-adres] en [Sub-net Mask] in als ’xxx.xxx.xxx.xxx’(’x’ geeft een getal aan).
Systeeminstellingen ❖ Domeinnaam Maak instellingen voor de domeinnaam. • Autom. verkrijgen (DHCP) • Specificeer Voer de domeinnaam in met maximaal 63 tekens. ❖ WINS-configuratie Geef de instellingen voor de WINS-server op. Als [Aan] is geselecteerd, stel dan het IPv4-address van de WINS-server in als “xxx.xxx.xxx.xxx“ (’xxx’ geeft een getal aan). Als DHCP in gebruik is, geef dan de [Scope ID] op. Voer [Scope ID] in met maximaal 31 tekens. • Aan • Primaire WINS-server:000.000.000.
Interface-instellingen IEEE 802.11b Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het IEEE 802.11b-menu onder Interface-instellingen. [IEEE 802.11b] wordt weergegeven wanneer op het apparaat de draadloos LANinterfacekaart is geïnstalleerd. Maak alle instellingen tegelijkertijd. 2 ❖ Communicatiemodus Geeft de communicatiemodus van het draadloze LAN op. • 802.
Systeeminstellingen ❖ Draadloos LAN-signaal Bij het gebruik in infrastructuurmodus kunt u de radiogolvenstatus van het apparaat controleren met behulp van het bedieningspaneel. Radiogolvenstatus wordt weergegeven als u drukt op [Signaal wireless LAN]. ❖ Transmissiesnelheid Geeft de communicatiesnelheid van de IEEE 802.11b op (draadloos LAN). • Autom. sel. • 11 Mbps vast • 5.5 Mbps vast • 2Mbps vast • 1 Mbps vast 2 ❖ Fabrieksinstellingen herstellen U kunt de IEEE 802.
Interface-instellingen Lijst afdrukken U kunt items controleren die met de netwerkomgeving te maken hebben. De configuratiepagina toont de huidige netwerkinstellingen en netwerkinformatie. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Interface instellingen]. 2 C Druk op [Lijst afdrukken]. D Druk op de toets {Start}. De configuratiepagina wordt afgedrukt. E Druk op [Afsluiten]. F Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Systeeminstellingen Bestandsoverdracht Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Bestandsoverdracht onder Systeeminstellingen. ❖ Bezorgingsoptie Schakelt het verzenden van opgeslagen of gescande documenten naar de ScanRouter-bezorgingsserver in of uit. • Aan • IPv4-adres hoofdbezorgingsserver • IPv4-adres subbezorgingsserver • Uit Geef deze optie op wanneer u wilt selecteren of u de ScanRouter-bezorgingssoftware al dan niet wilt gebruiken.
Bestandsoverdracht • Te bezorgen bestand Geef op of alle ontvangen faxdocumenten of alleen ontvangen faxdocumenten met bezorgingscodes (ID of SUB/SEP-codes) naar de ScanRouterbezorgingssoftware worden verzonden. • Bestand met bezorgingscode • Bestand afdrukken • Bezorgingsfout bestand Als een ontvangen faxdocument niet kan worden verzonden naar de ScanRouter-bezorgingssoftware, dan wordt het opgeslagen in het geheugen.
Systeeminstellingen • SMTP AUTH • Aan Gebruikersnaam Voer de gebruikersnaam in met maximaal 191 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. Afhankelijk van het SMTP-servertype, moet ’domein’ worden opgegeven. Voeg ’@’ toe na de gebruikersnaam, zoals in ’gebruikersnaam@domein’. E-mailadres Wachtwoord Voer het wachtwoord in met maximaal 63 tekens. Spaties mogen niet worden ingevoerd. Codering: Autom. / Aan / Uit [Codering]-[Autom.
Bestandsoverdracht ❖ Ontvangstprotocol Geef ontvangstprotocol op voor het ontvangen van Internetfax. • POP3 • IMAP4 • SMTP ❖ POP3 / IMAP4-instellingen Geef de POP3/IMAP4-servernaam op voor het ontvangen van Internetfaxen. De opgegeven POP3/IMAP4-servernaam wordt gebruikt voor [POP voor SMTP]. • Servernaam Als DNS wordt gebruikt, voer dan de hostnaam in. Als DNS niet wordt gebruikt, voer dan het IPv4-adres van de POP3/IMAP4 of server in. Voer POP3/IMAP4-servernaam in met maximaal 127 tekens.
Systeeminstellingen ❖ E-mail communicatiepoort Geef de poortnummers op voor het ontvangen van Internetfaxen. Het opgegeven POP3-poortnummer wordt gebruikt voor [POP voor SMTP]. • POP3: 110 • IMAP4: 143 • SMTP: 25 Voer een poortnummer in tussen 1 en 65535 met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de {q}-toets. 2 ❖ Ontvangstinterval e-mail Geef in minuten het tijdsinterval op voor het ontvangen van Internetfaxen via POP3- of IMAP4-server. • Aan: 15 min.
Bestandsoverdracht ❖ E-mailbericht programmeren/wijzigen/wissen U kunt het e-mailbericht programmeren, wijzigen of verwijderen dat gebruikt is voor het verzenden van een Internetfax of een scanbestand als bijlage. • Programmeren/Wijzigen A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Bestand doorzenden]. C Druk op [TVolg.]. D Druk op [Programmeer/Wijzig/Verwijder e-mailbericht]. E Druk op [Programmeren/Wijzigen]. F Druk op [Niet geprogr.]. G Druk op [Wijzigen]. H Voer een naam in en druk vervolgens op [OK].
Systeeminstellingen ❖ Naam afzender autom. specificeren Stel in of u de naam van de afzender wilt specificeren wanneer u e-mail verzendt. • Aan Als u [Aan] selecteert, dan verschijnt het opgegeven e-mailadres in het vakje “Van:’. Als u het adres van de afzender niet opgeeft, dan zal het e-mailadres van de beheerder verschijnen in het vakje “Van:’.
Beheerderinstellingen Beheerderinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Beheerdertoepassingen onder Systeeminstellingen. Beheerdersinstellingen worden door de beheerder gebruikt. Neem contact op met de beheerder indien u deze instellingen wilt wijzigen. Wij raden aan om beheerderverificatie in te stellen voordat u beheerderinstellingen maakt. 2 ❖ Adresboekbeheer U kunt informatie toevoegen, wijzigen of verwijderen dat in het adresboek is opgeslagen.
Systeeminstellingen ❖ Adresboek: groep programmeren/wijzigen/wissen Namen die zijn geregistreerd in het adresboek kunnen aan een groep worden toegevoegd. Hiermee kunt u eenvoudig de namen beheren die in elke groep zijn geregistreerd. • Programmeren/Wijzigen U kunt groepen registreren en wijzigen. • Namen Het is mogelijk een naam, toetsweergave, registratienummer, en titel selectie te registreren. • Geprogrammeerde gebruiker/groep U kunt de namen of groepen van iedere groep controleren.
Beheerderinstellingen D Druk op de naamtoets die moet worden verschoven. 2 E U kunt een naam selecteren met behulp van de cijfertoetsen. Druk op de naamtoets op de plaats die u wilt verplaatsen. De gebruikerstoets wordt verplaatst naar de geselecteerde positie en de gebruikerstoets die op dat moment op de geselecteerde positie staat, wordt naar voren of naar achteren verplaatst.
Systeeminstellingen ❖ Adresboek afdrukken: Bestemmingslijst U kunt de bestemmingslijst die in het adresboek is geregistreerd, afdrukken. • Afdrukken op titel 1 volgorde Hiermee wordt het adresboek in de volgorde titel 1 afgedrukt. • Afdrukken op titel 2 volgorde Hiermee wordt het adresboek in de volgorde titel 2 afgedrukt. • Afdrukken op titel 3 volgorde Hiermee wordt het adresboek in de volgorde titel 3 afgedrukt. • Bellijst groep afdrukken Hiermee wordt het groepsadresboek afgedrukt.
Beheerderinstellingen D Druk op het titeltoets die u wilt wijzigen. 2 E F Typ de nieuwe naam en druk vervolgens op [OK]. Druk op [OK]. ❖ Adresboek: Titel omschakelen Hiermee geeft u de titel op om een naam te selecteren. • Titel 1 • Titel 2 • Titel 3 ❖ Reservekopie / Adresboek herstellen U kunt op externe opslagruimte een reservekopie maken van het adresboek van het apparaat of de reservekopie vanuit de externe opslagruimte terugzetten.
Systeeminstellingen ❖ Weergeven/Wissen/Afdrukken teller per gebruiker Hiermee kunt u de aantallen afdrukken die met een gebruikerscode zijn geopend bekijken, afdrukken en terugzetten op 0. Druk op [UVorige] en [TVolg.] om alle aantallen afdrukken te tonen. Het aantal afdrukken kan afwijken van de tellerwaarde in Teller Weergeven/Afdrukken. • Teller afdrukken voor alle gebruikers Drukt de tellerwaarden af voor alle gebruikers.
Beheerderinstellingen ❖ Beheer beheerdersverificatie Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. ❖ Beheerder programmeren/wijzigen Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. ❖ Tellertoets beheer Geef die functies op die u wilt beheren met de sleutelteller.
Systeeminstellingen ❖ LDAP-server programmeren/wijzigen/verwijderen Programmeer de LDAP-server om e-mailbestemming direct op te zoeken in het adresboek van de LDAP-server. Deze functie is mogelijk wanneer u scanbestanden verzendt per e-mail met de scanner- of faxfunctie. • Naam • Servernaam • Zoekbasis • Poortnummer • SSL • Verificatie • Gebruikersnaam • Wachtwoord • Zoekvoorwaarden • Zoekopties Om een LDAP-zoekopdracht te starten moet u de hieronder opgesomde items instellen.
Beheerderinstellingen ❖ Niveau netwerkbeveiliging Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. ❖ Geheugeninstelling automatisch wissen Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. ❖ Hele geheugen wissen Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder. 2 ❖ Alle logboeken verwijderen Neem voor meer informatie over deze functie contact op met uw beheerder.
Systeeminstellingen LDAP-server programmeren/wijzigen/verwijderen In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de LDAP-serverinstellingen opgeeft. De LDAP-server programmeren/wijzigen A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Programmeer/Wijzig/Verwijder LDAP server]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de LDAP-server die u wilt programmeren of wijzigen. 2 Wanneer u de server programmeert, selecteer dan [Niet geprogr.].
Beheerderinstellingen De LDAP-server programmeren In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u de LDAP-serverinstellingen opgeeft. Een identificatienaam invoeren A Druk op [Wijzigen] onder “Naam”. 2 Registreer een naam voor de LDAP-server die verschijnt op het serverkeuzescherm van de LDAP-zoekbewerking. B Voer de identificatienaam van de server in. C Druk op [OK]. Een servernaam invoeren A Druk op [Wijzigen] onder “Servernaam”. Registreer de LDAP-serverhostnaam of -IPv4-adres.
Systeeminstellingen Een poortnummer invoeren A Druk op [Wijzigen] onder “Poortnummer”. Geef het poortnummer op voor communicatie met de LDAP-server. Geef een poort op die overeenstemt met uw omgeving. B Voer het nieuwe poortnummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens 2 op de toets{#}. Wanneer SSL is ingesteld op [Aan], dan verandert het poortnummer automatisch in “636”. SSL-communicatie starten A Druk op [Aan]. Gebruik SSL om te communiceren met de LDAP-server.
Beheerderinstellingen De gebruikersnaam en het wachtwoord invoeren A Druk op [TVolg.]. B Druk op [Wijzigen] onder “Gebruikersnaam”. Wanneer [Aan] of [Hge beveiliging] is geselecteerd voor de verificatie-instelling, gebruik dan de accountnaam en en het wachtwoord van de beheerder. Voer de accountnaam en het wachtwoord van de beheerder niet in als u verificatie gebruikt voor elk individu of voor elke zoekopdracht. 2 C Voer de gebruikersnaam in en druk vervolgens op [OK].
Systeeminstellingen Zoekvoorwaarden instellen A Druk twee keer op [TVolg.]. B Druk op [Wijzigen] voor items die u wilt gebruiken als zoekvoorwaarden van het volgende: [Naam], [E-mailadres], [Faxnummer], [Bedrijfsnaam] en [Afdelingsnaam]. U kunt een eigenschap als een specifiek zoekwoord invoeren. Met de ingevoerde eigenschap doorzoekt de functie het Adresboek van de LDAP-server. 2 C Voer de eigenschap in die u wilt gebruiken wanneer u zoekt naar e-mailadressen en druk vervolgens op [OK].
Beheerderinstellingen E Voer de toetsweergave in en druk vervolgens op [OK]. De geregistreerde “toetsweergave” verschijnt als een sleutelwoord voor het doorzoeken van de LDAP. • Zonder toetsendisplayregistratie 2 • Met toetsendisplayregistratie De toets verschijnt niet op het zoekscherm, tenzij zowel “Eigenschap” als “Toetsendisplay” zijn geregistreerd. Registreer beide items om de optionele zoekopdracht te kunnen gebruiken.
Systeeminstellingen 2 104
3. Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Kopieereigenschappen / Documentserver. Voor informatie over het openen van [Kopieerapp./Doc. Server-eigensch.] raadpleegt u ’Gebruikersinstellingen openen (systeeminstellingen)’. Verwijzing Pag.3 “Gebruikersinstellingen openen” Algemene functies Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene functies onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Documentserver.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver ❖ Prioriteit origineel fototype Wanneer u “Tekst / Foto” of “Foto” in “Prioriteit origineeltype” selecteert, dan kunt u de instellingen van het geselecteerde origineeltype wijzigen. • Glanzende foto • Gedrukte foto • Gekopieerde foto ❖ Origineeltype-display U kunt de origineeltypen op het basisdisplay weergeven. • Weergeven • Verbergen Indien u [Verbergen] selecteert, wordt het display zoals hieronder weergegeven getoond.
Algemene functies ❖ Kopieerrichting in duplexmodus U kunt de kopieerrichting instellen bij het dubbelzijdig kopiëren. • Bov. naar Bov. • Van boven naar onder ❖ Max. kopieerhoeveelheid Het maximale aantal kopieën kan worden ingesteld tussen 1 en 999. De standaardinstelling is 999 vellen.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver ❖ Aanpassen: toets kopieerfunctie U kunt de zes meest gebruikte functies toewijzen aan toetsen van de kopieerfunctie.
Algemene functies • 4 gaatjes links • 4 gaatjes bovenkant • Positief/Negatief ❖ Aanpassen: Documentserver-opslagtoets U kunt de zes meest gebruikte functies toewijzen aan toetsen van de Documentserver-opslag.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver Reproductiefactor Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Reproductiefactor onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Documentserver. ❖ Snelkoppeling R/E U kunt maximaal 3 vaak gebruikte ratio’s Verkleinen / Vergroten programmeren die anders zijn dan de vaste ratio’s voor Verkleinen / Vergroten en kunnen weergegeven worden op het basisdisplay. U kunt de geregistreerde ratio’s Verkleinen / Vergroten ook wijzigen.
Reproductiefactor • 81/2”×11” → 11”×17” (129%) • 81/2”×81/2” → 81/2”×14” (155%) • 51/2"×81/2" → 11"×17" (200%) • 400% • Gebruiker R/E-factor (25-400%) • Uit Standaardinstelling: • F1: 73% • F2: 155% • F3: 93% 3 ❖ Reproductiefactor Geef de factoren voor het vergroten en verkleinen op die moeten verschijnen als [Verkleinen/Vergroten] wordt ingedrukt op het kopieerscherm.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver • Inch-versie • 25% • 11”×17” → 51/2”×81/2” (50%) • 11”×17” → 81/2”×11” (65%) • 11”×15” → 81/2”×11” (73%) • 81/2”×14” → 81/2”×11” (78%) • F → 81/2”×11” (85%) • 93% • 81/2”×14” → 11”×17” (121%) • 81/2”×11” → 11”×17” (129%) • 81/2”×81/2” → 81/2”×14” (155%) • 51/2"×81/2" → 11"×17" (200%) • 400% • Gebruiker R/E-factor (25-400%) 3 ❖ R/E-factorprioriteit U kunt de factor met prioriteit instellen wanneer [Verkleinen/Vergroten] wordt ingedrukt.
Reproductiefactor • Inch-versie • 400% • 200% • 155% • 129% • 121% • 93% • 85% • 78% • 73% • 65% • 50% • 25% 3 ❖ Factor voor marge creëren U kunt een ratio Verkleinen / Vergroten instellen wanneer u Marge creëren onder een snelkiestoets registreert. Voer een factor in met de cijfertoetsen (binnen het bereik van 90 tot 99%). De standaardinstelling is 93%.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver Bewerken Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Bewerken onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Documentserver.
Bewerken ❖ Marge achterkant: Bovenkant/Onderkant Geef boven- en ondermarges op de achterzijde van kopieën op in de modus Marge-aanpassing. • Bovenaan • Onder Standaardinstelling: • Metrische versie: B / O:0mm • Inch-versie: B / O:0,0" ❖ 1-zijdige → 2-zijdige auto-marge: BtotB In de 1-zijdige naar 2-zijdige duplexmodus kunt u de marges op de achterzijde opgeven. De marge is ingesteld op dezelfde waar van “Marge achterkant: Links/Rechts’.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver ❖ Middenbreedte wissen Met deze functie kunt u de breedte opgeven van de te wissen middenmarges. Standaardinstelling: • Metrische versie: 10 mm • Inch-versie: 0,4" ❖ Voorbladkopie in combimodus U kunt een gecombineerde kopie op het voorblad maken door de Voorbladmodus te selecteren.
Bewerken ❖ Kopiëren op tussenblad in combinatie Opgeven of u een gecombineerde kopie op de ingevoegde tussenbladen wilt laten afdrukken in de modus Tussenbl./Hoofdstuk. • Combineren • Niet gecombineerd ❖ Scheidingslijn van afbeeldingherhaling U kunt een scheidingslijn en kleur selecteren met de functie Afbeelding herhalen van: Geen, Doorlopend, Stippellijn A, Stippellijn B of Snijtekens.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver ❖ Scheidingslijn van dubbele kopie U kunt een scheidingslijn selecteren met de functie Dubbelzijdig kopiëren: Geen, Doorlopend, Stippellijn A, Stippellijn B of Snijtekens. • Geen • Doorlopend 3 • Stippellijn A • Stippellijn B • Snijtekens Lijnkleur (alle kleuren): • Geel • Rood • Cyaan • Magenta • Groen • Blauw • Zwart Scheidingslijnen kunnen niet worden opgegeven wanneer u [Geen] gebruikt. In “Zwart-wit” worden afgedrukt in zwart.
Bewerken ❖ Scheidingslijn in combimodus U kunt een scheidingslijn selecteren met de functie Combineren: Geen, Doorlopend, Stippellijn A, Stippellijn B of Snijtekens. • Geen • Doorlopend 3 • Stippellijn A • Stippellijn B • Snijtekens Lijnkleur (alle kleuren): • Geel • Rood • Cyaan • Magenta • Groen • Blauw • Zwart Scheidingslijnen kunnen niet worden opgegeven wanneer u [Geen] gebruikt. In “Zwart-wit” worden afgedrukt in zwart.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver Stempel Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Stempelen onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Documentserver. Achtergrondnummering Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Achtergrond nummeren onder Stempelen. 3 ❖ Formaat U kunt de grootte van de nummers instellen. • Klein • Normaal • Groot ❖ Densiteit U kunt de densiteit van de nummers instellen.
Stempel Vooraf ingestelde stempel Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Vooraf ingestelde stempel onder Stempelen. ❖ Stempeltaal U kunt de taal selecteren voor de melding die in de Stempelmodus wordt afgedrukt. • Engels • Duits • Frans • Italiaans • Spaans • Nederlands • Portugees • Pools • Tsjechisch • Zweeds • Fins • Hongaars • Noors • Deens • Russisch • Japans • Chinees (vereen. karak.) • Traditioneel Chinees • Koreaans 3 ❖ Stempelprioriteit Als u [Voor.ingest. st.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver ❖ Stempelindeling Geef op hoe iedere stempel wordt afgedrukt. • Stempelpositie Geef op waar de stempel moet worden afgedrukt. • Linksboven • Bovenaan in het midden • Rechtsbov. • Links in het midden • In het midden • Rechts in het midden • Linksonder • Onderaan in het midden • Rechtsonder • Stempelpositie U kunt de positie van de stempel aanpassen binnen het beschikbare bereik dat hieronder wordt weergegeven.
Stempel • Densiteit U kunt het patroon instellen dat wordt gebruikt bij het afdrukken van de stempel. • Normaal De stempel wordt afgedrukt op de afbeelding. U kunt niet controleren welke delen overlappen. • Lichter De afbeelding is zichtbaar door de stempel. • Lichtst De afbeelding verschijnt nog lichter dan in de instelling Lichter. • Te stempelen pagina U kunt de stempel op de eerste pagina of op alle pagina’s laten stempelen.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver ❖ Stempelindeling:1-4 Geef op hoe elke van de geregistreerde Gebruikersstempels 1 tot 4 wordt afgedrukt. • Stempelpositie Geef op waar de Gebruikersstempel moet worden afgedrukt. • Linksboven • Bovenaan in het midden • Rechtsbov.
Stempel ❖ Stempelkleur:1-4 Stelt de kleur in de is geregistreerd in Gebruikersstempelkleur (1 tot 4). • Geel • Rood • Cyaan • Magenta • Groen • Blauw • Zwart 3 Verwijzing Kopieer-/Documentserverhandleiding Datumstempel Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Datumstempel onder Stempelen. ❖ Indeling U kunt de datumnotatie selecteren in de modus Datumstempel. • DD / MM / JJJJ • MM.DD.JJJJ • DD / MM / JJJJ • DD.MM.JJJJ • JJJJ.MM.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver ❖ Opleggen U kunt de Datumstempel in wit laten afdrukken wanneer het zwarte delen van de afbeelding overlapt. • Aan • Uit ❖ Stempelkleur U kunt de geselecteerde prioriteitskleur instellen wanneer u de datum afdrukt. • Geel • Rood • Cyaan • Magenta • Groen • Blauw • Zwart 3 ❖ Stempelinstelling Geef op hoe de Datumstempel wordt afgedrukt. • Stempelpositie Geef op waar de Datumstempel moet worden afgedrukt.
Stempel • Te stempelen pagina Hier stelt u in of de stempel op elke pagina wordt afgedrukt of alleen op de eerste pagina. • Alle pagina's • Alleen 1e pagina Paginanummering Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Paginanummering onder Stempelen. 3 ❖ Stempelindeling Als u [Paginanummering] indrukt, kunt u het type paginanummering selecteren waaraan prioriteit wordt verleend. • P1,P2… • 1/5,2/5… • -1-,-2-… • P.1,P.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver ❖ Paginanummering in combinatie U kunt de paginanummering instellen wanneer u de functie Combineren en de functie Paginanummering samen gebruikt. • Per origineel • Per kopie ❖ Stempelpositie op tussenblad U kunt selecteren om de paginanummers op de tussenbladen af te drukken wanneer u de functie Toewijzen gebruikt, die ingesteld is op [Kopie] in combinatie met de functie Paginanummering.
Stempel ❖ Opleggen U kunt de paginanummers in wit laten afdrukken indien de nummers zwarte delen van de afbeelding overlappen. • Aan • Uit ❖ Stempelkleur U kunt de geselecteerde prioriteitskleur instellen wanneer u de datum afdrukt. • Geel • Rood • Cyaan • Magenta • Groen • Blauw • Zwart 3 ❖ Paginanummering eerste brief U kunt de beginletter van het paginanummer selecteren tussen ’P1, P2.../P.1, P.2...’ en ’S1, S2.../S.1, S.2...’. • P1, P2.../P.1, P.2... • S1, S2.../S.1, S.2...
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver Invoer/uitvoer Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Invoer/Uitvoer onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Documentserver. ❖ Activeer Batch U kunt selecteren of Batch-modus SADF-modus moet worden weergegeven wanneer u drukt op de toets [Speciaal origineel]. • Batch • SADF 3 ❖ SADF automatische resettijd In SADF-modus moet een origineel zijn ingesteld binnen een opgegeven tijd nadat het vorige origineel is ingevoerd.
Invoer/uitvoer ❖ Briefpapierinstelling Als u bij deze functie [Ja] selecteert, draait het apparaat de afbeelding correct. • Ja • Nee Papier met een vaste richting (van boven naar onder) of 2-zijdig papier wordt mogelijk onjuist afgedrukt, afhankelijk van hoe de originelen en het papier worden geplaatst. ❖ Nietpositie selecteren Geef op of nietjes Bovenkant 2 of Onderaan met prioriteit op het basisdisplay wordt weergegeven.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver ❖ Vereenvoudigd scherm: Finishingsoorten U kunt selecteren welke toets wordt weergegeven met hogere prioriteit voor “Finishingsoorten” op het Vereenvoudigde scherm.
Kleurafbeelding aanpassen Kleurafbeelding aanpassen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Kleurafbeelding aanpassen onder Eigenschappen Kopieerapparaat / Documentserver. ❖ Achtergrond ADS (Kleur) ’De achtergronddensiteit wordt aangepast zodat de textuur en kopiëren wordt overgeslagen. U kunt de achtergronddensiteit aanpassen tot maximaal 5 niveaus wanneer u Kleur gebruikt. Aanpassing middelpunt van de 5 niveaus is standaard ingesteld.
Eigenschappen Kopieerapparaat/Documentserver Instellingen voor Document Server Voor meer informatie raadpleegt u ’Systeeminstellingen’ en ’Eigenschappen Kopieerapparaat / Documentserver’.
4. Faxeigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Faxeigenschappen. Voor informatie over het openen van [Faxeigenschappen] raadpleegt u ’Gebruikersinstellingen openen (systeeminstellingen)’. Verwijzing Pag.3 “Gebruikersinstellingen openen” Algemene functies Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene functies onder Faxinstellingen.
Faxeigenschappen • SUB Code TX • SEP-codeontvangst • BCC-verzending • Uit Maximaal drie functies kunnen worden geprogrammeerd met Snelbedieningstoetsen. Functies die in het grijs verschijnen, zijn al ingesteld. ❖ Titel van snelkiestabel omschakelen Selecteer de titel die moet worden getoond op de bestemmingslijst. • Titel 1 • Titel 2 • Titel 3 4 ❖ Zoek bestemming Selecteer een bestemmingslijst die moet worden gebruikt in ’Zoek bestemming’.
Algemene functies ❖ Boxinstelling De volgende functies zijn voor het bezorgen en verzenden van documenten: • Persoonlijke box • Informatiebox • Doorzendbox Voor details over Boxinstellingen raadpleegt u ’Boxinstellingen’ ❖ Boxinstelling: lijst afdrukken U kunt een lijst afdrukken of de Persoonlijke boxen, Informatieboxen en Doorzendboxen die op dit moment zijn geprogrammeerd.
Faxeigenschappen Scaninstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Scaninstellingen onder Faxeigenschappen. ❖ Scanformaat programmeren/wijzigen/wissen U kunt veelgebruikte scanformaten programmeren, wijzigen of annuleren. Voor details over het programmeren van Scanformaat, zie ’Scanformaat programmeren / wijzigen / wissen’. Verwijzing Pag.
Verzendinstellingen Verzendinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Verzendinstellingen onder Faxeigenschappen. ❖ Max. e-mailformaat Indien de tegenpartij te maken heeft met een beperkte grootte van e-mailberichten die ontvangen kunnen worden, kan een groot bericht problemen veroorzaken kunt met een instelling aangeven om de grootte van te verzenden e-mail te beperken.
Faxeigenschappen ❖ Programmeer/Wijzig/Verwijder Standaardbericht Programmeer standaardberichten die moeten worden afgedrukt bovenaan de eerste pagina van het origineel van de tegenpartij. Het is handig voor het personaliseren van berichten zoals het verzenden van begroetingen. U kunt drie standaardberichten programmeren. U kunt de berichten “Vertrouwelijk’, “Dringend’, “Bel me a.u.b.’ of “Naar betr. gedeelte kopiëren’ niet wijzigen. De procedure is hetzelfde voor programmeren en wijzigen.
Verzendinstellingen ❖ Reservebestand TX-instelling U kunt opgeven of u naar een geselecteerde map de reservekopie wilt verzenden van een bestand dat is verzonden met Geheugenverzending. Door [Kopiebestand TX-instelling] op [Aan] in te stellen en de bestemmingsmap te selecteren kunt u automatisch naar de geselecteerde map de reservekopie verzenden van een bestand dat is verzonden met Geheugenverzending op het bedieningspaneel van het apparaat, Web Image Monitor, DeskTopBinder of LAN-fax.
Faxeigenschappen Ontvangstmodus Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Ontvangstinstellingen onder Faxeigenschappen ❖ Omschakelen naar ontvangstmodus Geef de methode op voor het ontvangen van faxdocumenten. • Handmatige ontvangst • Automatische ontvangst ❖ Speciale afzender programmeren Door bepaalde ontvangers vooraf als Bijzondere afzender te programmeren kunt u ervoor zorgen dat Bijzondere afzenders anders worden behandeld.
Ontvangstmodus ❖ Opgeslagen ontvangstbestand gebruikersinstelling De beheerder kan worden opgegeven voor het beheer van documenten die worden opgeslagen op het apparaat nadat faxdocumenten zijn ontvangen. Om de beheerder op te geven voert u de gebruikerscode van de beheerder in voor het beheer van documenten met Web Image Monitor of DeskTopBinder. U moet vooraf de Gebruikerscode van de beheerder registreren in de bestemmingslijst.
Faxeigenschappen A Druk op [Aan]. B Druk op [Wijzigen] en voer dan het e-mailadres voor verzending in waarvoor toestemming moet worden gevraagd. 4 C Als u een fout maakt, druk dan op [Backspace] of [Wissen] en voer het opnieuw in. Druk twee keer op [OK]. ❖ 2-zijdig afdrukken Geef op of ontvangen faxdocumenten moeten worden afgedrukt op beide zijden van het papier. • Aan • Uit ❖ Geruit merkteken Geef op of een geruit merkteken moet worden afgedrukt op de eerste pagina van ontvangen faxdocumenten.
Ontvangstmodus ❖ Ontvangsttijd afdrukken Geef op of ontvangen datum, tijd en bestandsnummer moeten worden afgedrukt onderaan ontvangen faxdocumenten. • Aan • Uit ❖ Ontvangstbestand afdrukhoeveelheid Geef het aantal kopieën op dat moet worden afgedrukt voor elk ontvangen faxdocument. • 1 tot 10 set(s) ❖ Papierlade Gebruik deze functie om faxdocumenten af te drukken die worden ontvangen van geprogrammeerde afzenders en faxdocumenten van andere afzenders, met gebruik van verschillende papierlades.
Faxeigenschappen 4 D Druk op [Aan]. E Als u [Uit] selecteert dan wordt de ontvangen fax bezorgd aan een standaardlade. Selecteer het lijntype. F Selecteer lade voor het bezorgen van het ontvangen papier en druk vervolgens op [OK]. Als u andere lijn wilt opgeven, herhaal dan de procedure vanaf stap E.
Ontvangstmodus D E F G H I Druk op [Map Transfer-resultatenrapport]. Om de map verzendresultaatrapport te verzenden drukt u op [E-mail]. Om de map verzendresultaatrapport niet te verzenden drukt u op [Niet emailen] en vervolgens op [OK]. Druk op [Bestem. om te inform.]. Druk op de Bestemmingstoets van het e-mailadres voor berichtgeving en vervolgens op [OK]. Controleer de geselecteerde bestemming en druk vervolgens op [OK]. Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Faxeigenschappen Oorspronkelijke instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Oorspronkelijk instellingen onder Faxeigenschappen. ❖ Parameterinstelling Met Gebruikersparameters kunt u verschillende instellingen aan uw behoeften aanpassen. Voor details over Parameterinstellingen raadpleegt u ’Parameterinstellingen’. ❖ Parameterinstelling: lijst afdrukken U kunt de lijst met parameterinstellingen afdrukken.
Oorspronkelijke instellingen ❖ Geheugenslot-ID registreren Programmeer een Geheugenslot-ID dat moet worden ingevoerd voor het afdrukken van documenten, wanneer de functie Geheugenslot is ingeschakeld. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Oorspr. Inst.]. C Druk op [Geheug.beveil.-ID progr.]. D Gebruik de cijfertoetsen om een ID in te voeren en druk vervolgens op [OK]. Een Geheugenslot-ID kan om het even welk viercijferig getal zijn, behalve 0000.
Faxeigenschappen ❖ Faxinformatie programmeren Programmeer informatie die moet worden weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt als een rapport. De volgende informatie kan worden geprogrammeerd. • Faxkoptekst • Eigennaam • Eigen faxnummer Voor details over het programmeren van Faxinformatie raadpleegt u ’Faxinformatie registreren’ ❖ H.323 inschakelen Geef op of H.323 wordt gebruikt voor IP-faxverzending.
Oorspronkelijke instellingen ❖ SIP-instellingen Stel het IPv4-adres van de SIP-server of hostnaam in en de SIP-gebruikersnaam. Als u [Aan] selecteert met de Gebruikersparameters, dan kunt u de SIP-server gebruiken. Zie “Parameterinstelling” (schakelaar 34, bit 1). U kunt alfanumerieke symbolen gebruiken (kleine letters en hoofdletters) en symbolen (’;’, ’?’, ’:’, ’&’, ’=’, ’+’, ’$’, ’,’, ’-’, ’_’, ’.
Faxeigenschappen E Druk op een gateway om deze te registreren. Wanneer u een nieuwe gateway registreert, druk dan op [Niet geprogr.]. F Druk op [Wijzigen] voor “Kengetal”. Voer het kengetal in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK]. Om het bestaande kengetal te veranderen drukt u op [Wissen], waarna u een nieuw kengetal invoert. Kengetallen kunnen worden gebruikt voor documenten die per gateway naar G3-fax zijn verzonden.
Oorspronkelijke instellingen • Verwijderen A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Oorspr. Inst.]. C Druk op [Gateway progr/wijz/verw]. D Druk op [Verwijderen] en selecteer een gateway die moet worden verwijderd. E Druk op [Ja] op het bevestigingsbericht. Als u de gateway die u heeft geselecteerd niet wilt verwijderen, druk dan op [Nee]. F Druk op [Afsluiten]. G Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.147 “Ontvangst met geheugenslot” 4 Pag.158 “Faxinformatie registreren” Pag.
Faxeigenschappen Instellingen ontvangstbestanden Geef op of ontvangen documenten moeten worden opgeslagen op de harde schijf of direct moeten worden afgedrukt zonder te worden opgeslagen. U kunt opgeslagen documenten herhaald afdrukken of downloaden als afbeeldingen naar een computer met een Web Image Monitor of DeskTopBinder. Als u afdrukken zonder opslaan selecteert, dan worden documenten telkens afgedrukt als ze worden ontvangen.
Instellingen ontvangstbestanden E Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ U kunt “Parameterinstellingen” gebruiken (schakelaar 10, bit 5) om te selecteren of opgeslagen ontvangen documenten moeten worden afgedrukt. Zie “Parameterinstellingen”. ❒ Als [Opslaan] is geselecteerd en er is een bestemming voor berichtgeving ingesteld, dan kan er een berichtgeving of documentontvangst naar het ingestelde e-mailadres worden verzonden.
Faxeigenschappen Scanformaat programmeren/wijzigen/ wissen Veelgebruikte scanformaten programmeren. Belangrijk ❒ Wanneer u een scanformaat programmeert of wijzigt, dan raden wij u aan het nieuwe formaat te noteren. Wanneer u een scanformaat selecteert voor het scannen een aangepast origineelformaat, dan zijn er twee aangepaste formaten beschikbaar (Programmeer formaat 1 en Programmeer formaat 2). Gebruik deze functies voor het vooraf programmeren van een aangepast formaat.
Scanformaat programmeren/wijzigen/ wissen F Selecteer een verticaal formaat en druk vervolgens op [OK]. Het getoonde verticale formaat varieert afhankelijk van de geselecteerde eenheid. Wanneer [mm] is geselecteerd, dan worden [Autodetectie], [210 mm (A4)], [257 mm (B4 JIS)], [297 mm (A3)], [216 mm (8 1/2)] en [279 mm (11)] getoond. Wanneer [inch] is geselecteerd, dan worden [Autodetectie], [8.3 inch (A4)], [10.1 inch (B4 JIS)], [11.7 inch (A3)], [8.5 inch] en [11.0 inch] getoond.
Faxeigenschappen Faxinformatie registreren U kunt informatie naar de andere partij verzenden wanneer u een faxdocument verzendt of ontvangt. Deze informatie wordt weergegeven op het display van het andere apparaat en afgedrukt als een rapport. De volgende informatie kan worden verzonden. Belangrijk ❒ U kunt geprogrammeerde instellingen bevestigen vanuit de lijst met Gebruikersparameters.
Faxinformatie registreren Faxinformatie registreren A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Oorspr. Inst.]. C Druk op [Fax-informatie programmeren]. D Selecteer de Faxinformatie die u wilt registreren of wijzigen. 4 E Registreer de naam en het faxnummer. F Druk op [Afsluiten]. Een faxkoptekst vastleggen A Controleer of [Faxkoptekst] is geselecteerd. B Druk op [Naam 1] of [Naam 2]. C Voer een faxkoptekst in en druk vervolgens op [OK].
Faxeigenschappen Een eigennaam vastleggen A Druk op [Eigen Naam]. B Druk op [Eigen Naam]. 4 C Voer uw naam in en druk vervolgens op [OK]. Registratie van telefaxnummer A Druk op [Faxnr.]. B Selecteer een lijntype om te programmeren. Het display varieert afhankelijk van de optionele eenheden die op het apparaat zijn geïnstalleerd. C Voer uw eigen faxnummer in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK]. Om een +-teken of een spatie in te voeren, drukt u op [+] of [Spatie].
Faxinformatie registreren Faxinformatie verwijderen A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Oorspr. Inst.]. C Druk op [Fax-informatie programmeren]. D Druk op [Faxkoptekst], [Eigen Naam] of [Eigen Faxnr.] om te verwijderen. E Druk op het item dat u wilt verwijderen. F Druk op [Backspace] of [All.verwijd.] en dan op [OK]. Wanneer u uw eigen faxnummer verwijdert, druk dan op [Wissen] of de toets {Wis/Stop} en vervolgens op [OK]. 4 G [Afsluiten]. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Faxeigenschappen Doorzenden Ontvangen documenten afdrukken en doorzenden naar een opgegeven Eindontvanger. Dit is nuttig als u bijvoorbeeld een bezoek brengt aan een ander kantoor en een kopie van uw documenten wilt laten verzenden naar dat kantoor. U kunt ook een “map’ opgeven als een bestemming voor het doorzenden. Belangrijk ❒ Om deze functie te gebruiken, stelt u Doorzenden onder Ontvangstinstellingen in op Aan (inschakelen).
Doorzenden Een eindontvanger programmeren Belangrijk ❒ Er kan een eindontvanger worden geregistreerd voor iedere bijzondere afzender. Om twee of meer eindontvangers te registreren moet u een groepsbestemming gebruiken. Er kunnen echter maximaal 500 bestemmingen per groep worden opgegeven. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Ontvangstinstell.]. C Druk op [Doorzenden]. D Druk op [Aan]. 4 Als er al een Eindontvanger is geprogrammeerd, dan wordt een ontvangernaam getoond.
Faxeigenschappen E Geef een Eindontvanger op met de bestemmingslijst en druk dan op [OK]. De ontvangernaam wordt getoond aan de rechterkant van [Ontvanger]. Druk op de toets aan de linkerkant van het display om te schakelen tussen de bestemmingen faxnummer, e-mailadres, IP-faxbestemming en map. Stel een mapbestemming in in Adresboekbeheer onder Beheerderstoepassingen in het menu Systeeminstellingen. Zie “Mappen registreren’.
Doorzenden De doorzendfunctie verlaten A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Ontvangstinstell.]. C Druk op [Doorzenden]. D Druk op [Uit] en druk vervolgens op [OK]. 4 E Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Doorzendteken U kunt een doorzendteken afdrukken op doorgezonden documenten van de ontvanger. De ontvanger kan onderscheid maken tussen doorgezonden en normaal ontvangen documenten.
Faxeigenschappen Parameterinstell. Met Gebruikersparameters kunt u verschillende instellingen aan uw behoeften aanpassen. Om functie-instellingen te wijzigen, moet u de Gebruikersparameterschakelaars instellen. ❖ Schakelaars en bits Elke Gebruikersparameter heeft een aantal schakelaar en elke schakelaar bestaat uit acht bits, met de waarden “0’ of “1’. De uiterst rechtse bit is bit 0 en de uiterst linkse is bit 7.
Parameterinstell.
Faxeigenschappen Schakelaar Bit Item 0 1 07 2 Parallelle geheugentransmissie Uit Aan 08 2 Geautoriseerde ontvangstsoort Alleen van opgegeven afzenders ontvangen. Alle documenten ontvangen behalve die van opgegeven afzenders.
Parameterinstell.
Faxeigenschappen Schakelaar Bit Item 0 1 21 0 Afdrukresultaten van het verzenden van het verzoekbericht Ontvangstberichtgeving Uit (alleen afdrukken als er een fout optreedt) Aan 21 1 Antwoorden op toekennen verzoek e-mailontvangst Uit Aan 21 3 Bestandsformaat voor bestanden die zijn doorgezonden naar mapbestemmingen TIFF PDF 21 4 Logboek per e-mail verzenden Uit Aan 21 6 Netwerkfout weergeven Weergeven (Aan) Niet weergeven (Uit) 21 7 Foutmail-berichtgeving verzenden Aan Ui
Parameterinstell. Schakelaar Bit Item 0 1 34 0 Gebruik gatekeeperserver met IP-fax Uit Aan 34 1 Gebruik SIP-server met IP-fax Uit Aan 35 7, 6, 5, 4, 3, 2, 1, 0 Herkiesinterval tijdens het verzenden van een reservekopie 00000000: 0 minu(u)t(en) 00000001: 1 minu(u)t(en) 00000010: 2 minu(u)t(en) 4 . . 00001111: 15 minu(u)t(en) . .
Faxeigenschappen Schakelaar Bit Item 0 37 0 Geef op of het verzenden van een reserveko- Nee pie moet worden gestopt als de bestemmingsmap te vol raakt terwijl het apparaat bezig is met verzenden of wacht om een fax van de reservekopie te verzenden 37 3, 2 Opgeven of de reservekopie moet worden • 00: Niet afgedrukt als hij niet kan worden verzonden afdrukken • 01: Alleen eerste pagina afdrukken 4 • 10: Heel bestand afdrukken 172 1 Ja
Parameterinstell. De gebruikersparameters wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u parameters instelt. Belangrijk ❒ Voor het openen van sommige instellingen van Gebruikersparameters heeft u opties nodig; andere instellingen moet u wellicht vooraf maken. ❒ Wij raden u aan om de ’Lijst met parameterinstellingen’ af te drukken en een Gebruikersparameterlijst te bewaren wanneer u een Gebruikersinstelling programmeert of wijzigt.
Faxeigenschappen Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld Door bijzondere afzenders vooraf te programmeren kunt u de volgende functie voor elke afzender instellen: • Geautoriseerde RX • Doorzenden • Afdrukkwaliteit ontvangstbestand • 2-zijdig afdrukken • Geheugenbeveiliging • Papierlade Gebruik Eigennaam of Eigen faxnummer voor het programmeren van uw afzenders. Als de afzender een apparaat heeft van dezelfde fabrikant programmeer dan een Eigennaam die al als een afzender is geprogrammeerd.
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld U kunt maximaal 30 wildcards programmeren. Spaties worden genegeerd als identificaties worden vergeleken. U kunt wildcards gebruiken voor de volgende functies: • Doorzenden • Bijzondere afzenders • Geautoriseerde RX (Geautoriseerde ontvangst) Wanneer u Gedeeltelijk afstemmen gebruikt, dan kunt u de eerste 24 tekens van een e-mailadres invoeren om het te gebruiken als een eigennaam of een faxnaam.
Faxeigenschappen Geautoriseerde ontvangst Gebruik deze functie om inkomende afzenders te beperken. Het apparaat ontvangt alleen faxen van de geprogrammeerde Bijzondere afzenders en helpt u daardoor met het wegfilteren van ongewenste documenten zoals junkmail en voorkomt de verspilling van faxpapier. Opmerking ❒ Om deze functie te gebruiken moet u de functie Bijzondere afzenders programmeren en vervolgens met “Ontvangstinstellingen" in “Geautoriseerde ontvangst" de instelling “Aan" maken.
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld Doorzenden Ontvangen documenten afdrukken en ze dan verzenden naar de afzenders die vooraf zijn geprogrammeerd. Mapbestemming kan worden geregistreerd. Het is eveneens mogelijk om alleen die faxen door te zenden die afkomstig zijn van afzenders die als Bijzondere afzenders zijn geprogrammeerd.
Faxeigenschappen Geheugenbeveiliging Sla inkomende documenten van geprogrammeerde afzenders (Bijzondere afzenders) op in het geheugen zonder ze af te drukken. Mensen zonder de Geheugenslot-ID kunnen de documenten niet afdrukken en daarom is deze functie handig voor het ontvangen van vertrouwelijke documenten. Als u geen afzenders programmeert, dan ontvangt het apparaat faxdocumenten van alle afzenders die Geheugenslot-ontvangst gebruiken. Belangrijk ❒ U moet de Geheugenslot-ID vooraf registreren.
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld Bijzondere afzender programmeren/wijzigen Programmeer en wijzig Bijzondere afzenders. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Ontvangstinstell.]. C Druk op [Speciale afzender programmeren]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de bestemming die moet worden geprogrammeerd of gewijzigd. 4 F Typ een bestemmingsnaam en druk vervolgens op [OK]. Voer een bestemmingsnaam in met Eigennaam of Eigen faxnummer.
Faxeigenschappen H Selecteer het item dat u wilt programmeren. U moet alleen het item selecteren dat u wilt programmeren. Druk op [Annuleren] voor verwijderen van deze instellingen. Het display keert terug naar dat van stap E. 4 I Druk op [OK]. Een Bijzondere afzender wordt geprogrammeerd. Om een andere afzender te programmeren herhaalt u de procedure vanaf stap E. J Druk op [Afsluiten]. K Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Verwijzing Pag.
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld Geautoriseerde RX (Geautoriseerde ontvangst) Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender. A Druk op [Geaut. ontv. per afz.]. B Druk op [Aan] of [Uit] en dan op [OK]. 4 Afdrukkwaliteit ontvangstbestand Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender. A Druk op [Aant. af te dr. ontv.best. per afz.]. B Druk op [Aantal sets]. C Voer de afdrukkwaliteit in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK].
Faxeigenschappen Doorzenden Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender. Belangrijk ❒ Er kan een doorzendbestemming worden geregistreerd voor iedere bijzondere afzender. Om twee of meer doorzendbestemmingen te registreren moet u groepsbestemmingen gebruiken. Er kunnen echter maximaal 500 bestemmingen per groep worden opgegeven. A Druk op [Doorzenden per afzender]. B Selecteer [Aan] of [Uit]. Wanneer u [Uit] selecteert, ga dan door met stap D.
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld 2-zijdig afdrukken Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender. A Druk op [2-zijdig afdrukken per afzender]. B Druk op [Aan] of [Uit] en dan op [OK]. Opmerking ❒ Door [Gelijk aan basisinstell.] te selecteren krijgt u dezelfde instellingen als de instelling die is gemaakt voor “Dubbelzijdig afdrukken" van “Ontvangstinstellingen". Geheugenbeveiliging 4 Instellen bij het programmeren van een Bijzondere afzender. A Druk op [Ontv.
Faxeigenschappen Aanvankelijke set-up van een bijzondere afzender programmeren De “Aanvankelijke set-up” van een bijzondere afzender programmeren. U kunt ook het formaat van de Handinvoerlade instellen. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Ontvangstinstell.]. C Druk op [Speciale afzender programmeren]. D Druk op [Oorspronkelijke setup]. 4 E Selecteer de functie die u wilt programmeren. In deze eigenschap heeft “Geautoriseerde RX” dezelfde instellingen als “Ontvangstinstellingen”.
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld G Druk op [Aan] of [Uit] en dan op [OK]. De afbeelding toont het display “Geautoriseerde RX” als een voorbeeld. H Voor het programmeren van het papierformaat Handinvoerlade drukt u op 4 [Papierform. Handinvoer]. U kunt een formaat selecteren uit [Autodetectie], [Standaardformaat] of [Aangepast formaat]. Als u [Autodetectie] selecteert, ga dan verder met stappen I en N. Als u [Standaardformaat] selecteert, ga dan verder met I, J en N.
Faxeigenschappen L Voer de verticale afmeting van het papier met de cijfertoetsen in en druk op de toets {q}. Geef een verticaal formaat van 210 mm (8,3") tot 297 mm (11,6") op. U kunt geen formaat invoeren dat kleiner is dan 210 mm of groter dan 297 mm. Telkens wanneer u drukt op [mm] of [inch], dan wisselen de eenheden tussen “mm” en “inch”. Als u een lengte invoert en de maten verandert door op [mm] of [inch] te drukken, dan wordt deze automatisch omgezet (gebroken getallen worden afgerond).
Bijzondere afzender die anders moeten worden behandeld Een bijzondere afzender verwijderen Gebruik deze functie voor het verwijderen van de “Aanvankelijke set-up” van een Bijzondere afzender. Het papierformaat Handinvoerlade kan ook worden verwijderd. A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Ontvangstinstell.]. C Druk op [Speciale afzender programmeren]. D Druk op [Verwijderen] en selecteer vervolgens de Bijzondere afzender die u wilt verwijderen. 4 E Druk op [Ja].
Faxeigenschappen Boxinstellingen De volgende functies zijn voor het bezorgen en verzenden van documenten: • Persoonlijke box • Informatiebox • Doorzendbox ❖ SUB-code en SEP-code SUB-code en SEP-code zijn ID’s die bestaan uit maximaal 20 cijfers en kunnen nummer, #, * en spaties bevatten. Om deze functie te kunnen gebruiken moet u vooraf een box en SUB-/SEPcode programmeren. De andere partij kan documenten verzenden naar en documenten ontvangen van deze box door de code te gebruiken.
Boxinstellingen C Druk op [Box instelling]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer een box die moet worden geprogrammeerd. Wanneer u een nieuwe box programmeert, druk dan op [*Niet geprogr.]. 4 Om een al geprogrammeerde box te wijzigen drukt u op deze box en gaat u door met stap H. F Druk op [Persoonlijke box]. G Voer een boxnaam in en druk vervolgens op [OK]. H Voer een SUB-code in. Om de SUB-code te wijzigen drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw.
Faxeigenschappen K Voer een wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. Als u zich vergist, drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en voordat u drukt op [OK] en dan probeert u het opnieuw. 4 L Voer het juiste wachtwoord opnieuw in en druk vervolgens op [OK]. Als u zich vergist, drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en voordat u drukt op [OK] en dan probeert u het opnieuw.
Boxinstellingen R Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Wanneer u een wachtwoord programmeert, dan wordt er een teken voor de Boxnaam weergegeven. ❒ Geef een faxnummer, Internetfaxbestemming en IP-faxbestemming als de doorzendbestemming op. ❒ De Faxkoptekst wordt niet afgedrukt op bezorgde documenten. ❒ Als een document niet kan worden bezorgd, dan wordt er een Communicatiefoutrapport afgedrukt en het document wordt opgeslagen als een document van Vertrouwelijke ontvangst.
Faxeigenschappen D Druk op [Verwijderen] en selecteer vervolgens de box die u wilt verwijderen. E Als het wachtwoord is geprogrammeerd, voer dan een wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK]. 4 Als u zich vergist, drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw. F Druk op [Ja]. Druk op [Nee] voor het verwijderen van een box. Het display keert terug naar dat van stap D. G Druk op [Afsluiten]. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Boxinstellingen Informatieboxen programmeren/wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u een Informatiebox installeert. U kunt de volgende items opslaan: • Boxnaam (vereist) Maximaal 20 tekens lang • SEP-code (vereist) Maximaal 20 tekens lang en kan worden samengesteld uit cijfers 0-9, “#’, “*’ en spaties (het eerste teken kan geen spatie zijn). • Wachtwoord (optioneel) Maximaal 20 tekens lang en kan worden samengesteld uit cijfers 0-9, “#’, “*’ en spaties (het eerste teken kan geen spatie zijn).
Faxeigenschappen H Voer de SEP-code in. Om de SEP-code te wijzigen drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw. Als u de boxnaam wilt wijzigen, drukt u op [Boxnaam] en herhaalt u de procedure vanaf stap G. 4 I Druk op [Wachtwoord]. Als u geen wachtwoord wilt programmeren, gaat u naar stap L. J Voer een wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. Als u zich vergist, drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} voordat u drukt op [OK] en dan probeert u het opnieuw.
Boxinstellingen N Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ U kunt boxen op dezelfde manier bewerken als bij het programmeren. Maar boxen die in gebruik zijn, die kunnen niet worden bewerkt. ❒ Als een bestemming in de bestemmingslijst is verwijderd nadat hij is geregistreerd, dan wordt bezorging niet uitgevoerd en worden de instellingen van de bezorgingsbestemming tevens verwijderd.
Faxeigenschappen E Als het wachtwoord is geprogrammeerd, voer dan een wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op [OK]. Als u zich vergist, drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw. 4 F Druk op [Ja]. Druk op [Nee] voor het verwijderen van een box. Het display keert terug naar dat van stap D. G Druk op [Afsluiten]. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Doorzendboxen programmeren/wijzigen Dit gedeelte beschrijft hoe u een Doorzendbox installeert.
Boxinstellingen • Breng de verzoekende partij op de hoogte van de SUB-code die aan de Doorzendbox is toegewezen. Wanneer zij willen dat uw apparaat een document doorzendt, vraag hun dan het document te verzenden met de SUB-codeverzending en deze SUB-code in te stellen. Als er ook een wachtwoord is geprogrammeerd, breng hen hier dan ook van op de hoogte en vraag hun dit wachtwoord als de SID-code in te voeren.
Faxeigenschappen F Druk op [Doorzendbox]. G Voer een Boxnaam in en druk vervolgens op [OK]. H Voer een SUB-code in. 4 Om de SUB-code te wijzigen drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw. Om een Boxnaam te wijzigen drukt u op [Boxnaam] en herhaalt u de procedure vanaf stap G. I Geef de voorwaarde voor registratie op. J Om Eindontvangers te programmeren selecteert u een Eindontvanger. U kunt vijf Eindontvangers opslaan.
Boxinstellingen M Voer een wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. Als u zich vergist, drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en voordat u drukt op [OK] en dan probeert u het opnieuw. 4 N Voer het juiste wachtwoord opnieuw in en druk vervolgens op [OK]. Als u zich vergist, drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en voordat u drukt op [OK] en dan probeert u het opnieuw.
Faxeigenschappen ❒ Als u met de bestemmingslijst een bestemming verwijdert die is opgegeven als ontvangstbestemming, dan worden de instellingen van de ontvangstbestemming ook verwijderd, dus moeten deze opnieuw worden geregistreerd. Wanneer een bestemming wordt gewijzigd, dan wordt er een document verzonden naar de nieuwe bestemming. Als er geen bestemming is van het opgegeven type, dan kunt u instellen welke bestemming moet worden gebruikt als alternatieve bestemming.
Boxinstellingen Als u zich vergist, drukt u op [Wissen] of {Wis/Stop} en probeert u het opnieuw. F Druk op [Ja]. Om het verwijderen van een bijzondere afzender te annuleren, drukt u op [Nee]. Het display keert terug naar dat van stap D. G Druk op [Afsluiten]. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. De boxlijst afdrukken Druk een lijst af met de Persoonlijke boxen, Informatieboxen en Doorzendboxen die op dit moment zijn geprogrammeerd. 4 A Druk op [Faxeigenschappen]. B Druk op [Alg.
Faxeigenschappen 4 202
5. Printereigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Printereigenschappen. Voor informatie over het openen van [Printereigensch.] raadpleegt u ’Gebruikersinstellingen openen (systeeminstellingen)’. Verwijzing Pag.3 “Gebruikersinstellingen openen” Proefafdruk Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Testafdruk onder Printereigenschappen. ❖ Meerdere lijsten U kunt de configuratiepagina en het foutenlogboek afdrukken.
Printereigenschappen ❖ PS-config./Lettertypepagina U kunt de huidige configuratie en de lijst met geïnstalleerde PostScript-lettertypes afdrukken. Dit menu kan alleen worden geselecteerd wanneer de optionele PostScript 3eenheid is geïnstalleerd. ❖ PDF-config./Lettertypepagina U kunt de huidige configuratie en de lijst met geïnstalleerde PDF-lettertypes afdrukken. Dit menu kan alleen worden geselecteerd wanneer de PostScript 3-eenheid is geïnstalleerd. ❖ Hex Dump U kunt afdrukken in de Hex Dump-modus.
Proefafdruk • Firmware versie • Printer Toont het versienummer van de printerfirmware. • Systeem Toont het versienummer van de systeemfirmware. • Motor Toont het versienummer van de printermotor. • LCDC Toont het versienummer van de paneeldisplay. • NIB Toont het versienummer van de Netwerkinterface. • Apparaatverbinding Dit/deze item(s) verschijnen als de apparaatoptie(s) is/zijn geïnstalleerd. • HDD: Lettertype- / Macro-download Toont de capaciteit van het harde schijfstation.
Printereigenschappen Onderhoud Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Onderhoud onder Printereigenschappen. ❖ Lijst- / proefafdruk beveiligd U kunt het [Lijst- / Proefafdruk]-menu vergrendelen. • Aan • Uit ❖ Alle tijdelijke afdruktaken verwijderen U kunt alle afdruktaken verwijderen die tijdelijk in het apparaat zijn opgeslagen. ❖ Alle opgeslagen afdruktaken verwijderen U kunt alle afdruktaken verwijderen die in het apparaat zijn opgeslagen.
Systeem Systeem Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het Systeemmenu onder Printereigenschappen. ❖ Foutenlogboek afdrukken Selecteer dit om een foutenrapport te laten afdrukken wanneer er problemen met de printer of het geheugen optreden. • Aan • Uit ❖ Automatisch doorgaan U kunt dit selecteren om Automatisch doorgaan in te schakelen. Wanneer dit op Aan staat, dan gaat het afdrukken door nadat er een systeemfout is opgetreden.
Printereigenschappen ❖ Opgeslagen afdruktaken automatisch verwijderen U kunt instellen dat afdruktaken die in het apparaat zijn opgeslagen, automatisch worden verwijderd. • Aan: 3 dag(en) • Uit Als u [Aan] selecteert, dan kunt u maximaal 180 dagen instellen voor automatische bestandsverwijdering. ❖ Oorspronkelijke afdruktakenlijst U kunt de gewenste soort afdruktaaklijst selecteren die op het scherm verschijnt als u op [Afdruktaken] drukt.
Systeem ❖ Blanco pagina afdrukken U kunt instellen of u blanco pagina’s wilt afdrukken. • Aan • Uit Pagina’s die overeenkomen met een van de onderstaande voorwaarden worden gezien als blanco. • Er zijn geen afbeeldingen. • Er zijn afbeeldingen, maar ze bevinden zich buiten het afdrukgebied. • Er zijn alleen blanco tekens.
Printereigenschappen • B6JIS • C5 Env • C6 Env • DL Env • 12×18 • 11×17 • 81/2×14 • 81/2×13 • 81/2×11 • 81/4×13 • 8×13 • 71/4×101/2 • 51/2×81/2 • 41/8×91/2 • 31/8×71/2 • 8K • 16K • Aangepast formaat Standaard: Metrische versie: A4, inchversie: 81/2×11 5 ❖ Briefpapierinstelling U kunt originele afbeeldingen roteren tijdens het afdrukken. Wanneer u afdrukt, dan worden originele afbeeldingen altijd 180 graden gedraaid.
Systeem ❖ Handinvoer instellingsprioriteit Geef op of (Printer-) Stuurprogramma / Opdracht of Apparaatinstellingen voorrang heeft voor het bepalen van het papierformaat voor de handinvoerlade. • Driver/Opdracht • Apparaatinstellingen ❖ Afdruk zonder marges U kunt instellen of u het hele vel wilt afdrukken. • Uit • Aan De marge van 5 mm langs de kanten kan wellicht niet correct worden afgedrukt.
Printereigenschappen Host Interface Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Hostinterface onder Printereigenschappen. ❖ Inv./Uitv. buffer U kunt het formaat van de Inv./Uitv.-buffer instellen. Normaal is het niet noodzakelijk deze instelling te wijzigen. • 128KB • 256KB ❖ Inv./Uitv. Interval U kunt instellen hoeveel seconden het apparaat zou moeten wachten voor het beëindigen van een afdruktaak.
PCL-menu PCL-menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PCL-menu onder Printereigenschappen. ❖ Afdrukstand U kunt de paginarichting instellen. • Staand • Liggend ❖ Regels per pagina U kunt het aantal regels per pagina instellen. • 5 tot 128 in hele cijfers Standaard: Metrische versie: 64, inchversie: 60 ❖ Lettertypebron U kunt de opslaglocatie van het standaardlettertype instellen.
Printereigenschappen ❖ Symbolenset Geef de set afdruktekens op voor het geselecteerde lettertype. De beschikbare opties zijn als volgt: Roman-8, ISO L1, ISO L2, ISO L5, PC-8, PC-8 D/N, PC-850, PC-852, PC8-TK, Win L1, Win L2, Win L5, Desktop, PS Text, VN Intl, VN US, MS Publ, Math8, PS Math, VN Math, Pifont, Legal, ISO 4, ISO 6, ISO 11, ISO 15, ISO 17, ISO 21, ISO 60, ISO 69, Win 3.0 ❖ Courier-lettertype U kunt een courier-lettertype selecteren.
PS Menu PS Menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PS-menu onder Printereigenschappen. Dit menu verschijnt wanneer de optionele PostScript 3-eenheid is geïnstalleerd. ❖ Gegevensindeling U kunt een gegevensindeling selecteren. • Binaire gegevens • TBCP Deze instelling is niet van kracht wanneer u het apparaat gebruikt met een parallelle verbinding of EtherTalk-verbinding.
Printereigenschappen PDF Menu Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het PDF-menu onder Printereigenschappen. ❖ PDF-wachtwoord wijzigen Stel het wachtwoord voor het PDF-bestand in voor het uitvoeren van PDF rechtstreeks afdrukken. • Huidig wachtwoord • Nieuw wachtwoord • Nieuw wachtwoord bevestigen Een wachtwoord kan worden ingesteld op Web Image Monitor, maar in dit geval wordt de wachtwoordinformatie via het netwerk verzonden.
6. Scannereigenschappen Dit hoofdstuk beschrijft gebruikersinstellingen in het menu Scannereigenschappen. Voor informatie over het openen van [Scannereigensch.] raadpleegt u ’Gebruikersinstellingen openen (systeeminstellingen)’. Verwijzing Pag.3 “Gebruikersinstellingen openen” Algemene instellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Algemene instellingen onder Scannereigenschappen.
Scannereigenschappen ❖ Displayprioriteit bestemmingslijst 1 Selecteer een bestemmingslijst die moet worden weergegeven als het apparaat in de beginstatus is. U kunt [E-mail/Map] of [Bezorgingsserver] selecteren. • E-mail / Map • Bezorgingsserver ❖ Displayprioriteit bestemmingslijst 2 In het adresboek van het apparaat selecteert u welk adresboek standaard verschijnt. U kunt [E-mailadres] of [Map] selecteren. • E-mailadres • Map ❖ Afdr. & verw.
Scaninstellingen Scaninstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Scaninstellingen onder Scannereigenschappen. ❖ A.C.S.-gevoeligheidsniveau Stelt het gevoeligheidsniveau in voor het beoordelen van kleur/zwart-wit voor het scannen van originelen wanneer [Scantype] is ingesteld op [Autom. kleurselectie]. ❖ Wachttijd voor volgend orig.
Scannereigenschappen ❖ Wachttijd voor volgend(e) origine(e)l(en): SADF Wanneer originelen worden opgesplitst en apart worden gescand met de ADF om een enkel bestand te vormen, selecteer dan [Stel wachttijd in] of [Constante wachtrij] voor de wachtstatus. • Voortdurend wachten • Stel wachttijd in: 60 sec. Deze instelling is geldig als [SADF] is ingesteld voor [Origin. invoertype] tijdens het scannen.
Verzendinstellingen Verzendinstellingen Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in het menu Verzendinstellingen onder Scannereigenschappen. ❖ Compressie (Zwart/Wit) Selecteer of gescande zwart-wit bestanden moeten worden gecomprimeerd. • Aan • Uit Compressie reduceert de tijd die nodig is voor het verzenden van het scanbestand. De tijd die daadwerkelijk nodig is voor bestandsoverdracht varieert afhankelijk van het bestandsformaat en de netwerkbelasting.
Scannereigenschappen ❖ E-mail delen & verzenden Deze functie wordt alleen ingeschakeld wanneer [Aan] wordt geselecteerd in [Max. E-mailform.]. Selecteer of een afbeelding met een groter formaat dan opgegeven in [Max. Emailform.] moet worden verdeeld en verzonden met meer dan één e-mail. • Ja (per max. formaat) • Ja (per pagina) • Uit Wanneer [Ja (per max. formaat)] is geselecteerd, voer dan het Max.aantal verdelingen in (2-500) met behulp van de cijfertoetsen. Wanneer [Mrd. pag.: TIFF] of [Mrd. Pag.
Verzendinstellingen ❖ Opgeslagen e-mailbestand methode Geeft de e-mailinstelling in voor het verzenden van opgeslagen bestanden. U kunt [Bestand verzenden] of [URL link verzenden] selecteren. Deze instellingen kan voor het volgende worden gebruikt: • Bestand verzenden Opgeslagen bestanden per e-mail verzenden • URL-link verzenden Simultaan opslaan en verzenden per e-mail Als u [Bestand verzenden] selecteert dan worden huidige bestanden aan emails toegevoegd.
Scannereigenschappen 6 224
7. Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Dit hoofdstuk beschrijft hoe u bestemmingen en gebruikers registreert in het Adresboek. Voor informatie over het openen van [Systeeminstellingen] raadpleegt u ’Gebruikersinstellingen openen (systeeminstellingen)’. Verwijzing Pag.3 “Gebruikersinstellingen openen” Adresboek Het registreren van informatie in het adresboek, zoals de namen van gebruikers en hun e-mailadressen, maakt het mogelijk deze gemakkelijk te beheren.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties ❖ Verif. info Het is mogelijk gebruikerscodes te registreren om de bepaalde functies voor gebruikers te beperken en te controleren hoe gebruikers iedere functie gebruiken. Het is ook mogelijk gebruikersnamen en wachtwoorden te registreren die worden gebruikt voor het versturen van e-mail en gegevens versturen naar mappen of voor toegang tot een LDAP-server.
Adresboek ❖ E-mailadres U kunt e-mailbestemmingen in het adresboek registreren. ❖ Map U kunt een protocol, pad- en servernaam registreren.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties ❖ Toevoegen aan groep U kunt geregistreerde e-mail- en mapbestemmingen in een groep plaatsen voor eenvoudig beheer. Opmerking ❒ U kunt een Web Image Monitor ook gebruiken om namen in het adresboek te registreren. Met de SmartDeviceMonitor for Admin, kunt u meerdere namen tegelijkertijd registreren. ❒ U kunt een reservekopie van de gegevens van het adresboek maken met [Adres beheer Tool] in SmartDeviceMonitor for Admin.
Adresboek E-mail verzenden met snelkiezen Door een e-mailadres te registreren in het adresboek, kunt u e-mailbestemmingen opgeven door deze te selecteren vanaf het beginscherm van de fax bij het verzenden van een document met internetfax. U kunt ook een e-mailadres opgeven door de bestemming te selecteren die wordt weergegeven op het beginscherm van de scanner tijdens het verzenden van een document met de scannerfunctie.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Gebruikers en het gebruik van het apparaat beheren Door gebruikerscodes te registreren kunt u de volgende functies voor gebruikers beperken en controleren hoe gebruikers iedere functie gebruiken: • Kopieermachine • Document Server • Fax • Scanner • Printer Verwijzing Pag.
Namen registreren Namen registreren Registreer gebruikersinformatie inclusief de namen van de gebruikers. De gebruikersnaam is handig bij het selecteren van een bestemming tijdens het verzenden van faxen of e-mail. U kunt deze ook gebruiken als mapbestemming. U kunt max. 2000 namen registreren. Namen registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u namen registreert. A Druk op [Systeeminstellingen]. 7 B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties H Druk onder Titel selecteren op de toets met de classificatie die u wilt gebruiken. I Druk twee keer op [OK]. J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ De naam kan worden gebruikt voor documenten in de Document Server. Voor details over de Documentserver raadpleegt u de Kopieer-/Documentserverhandleiding.
Namen registreren Een geregistreerde naam wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een naam wijzigt. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de geregistreerde naam die u wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in. 7 F Om de naam of toetsweergave te wijzigen, drukt u op [Wijzigen] rechts van de naam of de toetsdisplay.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een geregistreerde naam verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een naam verwijdert. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Druk op [Verwijderen]. E Selecteer de naam die u wilt verwijderen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in. 7 F Druk op [Ja]. G Druk op [Afsluiten]. H Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}.
Verificatie-informatie Verificatie-informatie Hieronder wordt de procedure beschreven van de verificatie van een gebruikerscode. Belangrijk ❒ De beschikbare functies zijn voor iedere gebruikerscode hetzelfde. Als u gebruikerscodes wijzigt of verwijdert, worden beheergegevens en beperkingen van deze codes ongeldig.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een gebruikerscode registreren In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een gebruikerscode registreert. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Druk op de naam waarvan de code moet worden geregistreerd of typ het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen.
Verificatie-informatie I Selecteer de functies die bij de gebruikerscode moeten worden gebruikt uit Beschikbare functies. J Druk op [OK]. K Druk op [Afsluiten]. L Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ U kunt een gebruikerscode met één tot acht cijfers invoeren. ❒ Om de naam te registreren, zie ’Namen registreren”. Verwijzing Pag.231 “Namen registreren” 7 Een gebruikerscode wijzigen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een gebruikerscode wijzigt.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties C Druk op [Adresboekmanagement]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de gebruiker waarvoor u de gebruikerscode wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming. F Druk op [Verif. info].
Verificatie-informatie Een gebruikerscode verwijderen In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een gebruikerscode verwijdert. Belangrijk ❒ Na het verwijderen van de gebruikerscode, wordt de teller automatisch teruggezet. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Druk op [Verwijderen]. E Selecteer de naam van wie de code moet worden verwijderd. 7 Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties H Druk op [OK]. I Druk op [Afsluiten]. J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Om een naam geheel uit het adresboek te verwijderen, zie “Een geregistreerde naam verwijderen”. Verwijzing Pag.234 “Een geregistreerde naam verwijderen” De teller weergeven voor elke gebruiker Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor elke gebruiker kunt weergeven. A Druk op [Systeeminstellingen]. 7 B Druk op [Beheerdertoepas.].
Verificatie-informatie De teller afdrukken voor elke gebruiker Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor elke gebruiker kunt afdrukken. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Teller weergeven/wissen/afdrukken per gebruiker]. D Kies een gebruikerscode links op het display. 7 Druk op [Alles op pag. select.] om alle gebruikerscodes op de pagina te selecteren.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties E Druk op [Tellerlijst afdrukken] onder Per gebruiker. Typ de gebruikerscode en druk op {q} als het een geregistreerde gebruikerscode betreft. F Selecteer het functiegebruik dat u wilt afdrukken uit [Teller Kopieerapparaat], [Printteller], [Faxteller], en [Scannerteller]. G Druk op [Afdrukken]. De teller voor alle gebruikers afdrukken Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller voor alle gebruikers kunt afdrukken.
Verificatie-informatie D Druk op [Tellerlijst afdrukken] onder Alle gebruikers. Typ de gebruikerscode en druk op {q} als het een geregistreerde gebruikerscode betreft. E Selecteer het functiegebruik dat u wilt afdrukken uit [Teller Kopieerapparaat], [Printteller], [Faxteller], en [Scannerteller]. F Druk op [Afdrukken]. Het aantal afdrukken wissen Dit gedeelte beschrijft hoe u de teller wist. A Druk op [Systeeminstellingen]. 7 B Druk op [Beheerdertoepas.].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties E Om het aantal afdrukken te wissen dat is gemaakt onder een gebruikerscode selecteert u de gebruikerscode aan de linkerkant van het display. Druk op [Alles op pag. select.] om alle gebruikerscodes op de pagina te selecteren. F Druk op [Wissen] voor Per gebruikerscode. G Selecteer het functiegebruik dat u wilt verwijderen uit [Teller Kopieerapparaat], [Printteller], [Faxteller], en [Scannerteller]. H Druk op [OK].
Faxbestemming Faxbestemming Door een faxbestemming te registreren, hoeft u de faxnummers niet steeds opnieuw in te voeren en kunt u documenten die in de faxfunctie zijn gescand, verzenden. • U kunt gemakkelijk een faxbestemming selecteren als u “Naam" en “Toetsdisplay" registreert voor de faxbestemming. • U kunt faxbestemmingen als een groep registreren. Voor meer informatie over het registreren van een groep, zie "Namen in een groep registreren".
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties ❖ Faxkoptekst U kunt ervoor kiezen om een faxkoptekst op faxberichten af te drukken die anderen ontvangen. De standaardinstelling is “1e naam’. ❖ Label invoegen Gebruik Label toevoegen om informatie af te drukken zoals de bestemmingsnaam op het vel dat op de bestemming wordt afgedrukt.
Faxbestemming Faxbestemming In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een faxnummer registreert. Een faxbestemming vastleggen A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de naam van de faxbestemming die u wilt registreren. Druk op de 7 naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in. F Druk op [Faxbestemm.].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties I Druk op [OK]. Opmerking ❒ Wanneer een groep geregistreerd is, kunt u deze faxbestemming ook aan de groep toevoegen. Voor meer informatie over het registreren van een groep, zie ’Namen in een groep registreren’. ❒ Om de naam te registreren, zie "Namen registreren”. Verwijzing Pag.231 “Namen registreren” Pag.249 “Een faxbestemming als een afzender gebruiken” Pag.250 “De lijn wijzigen” Pag.250 “De SUB-code wijzigen” Pag.
Faxbestemming F Druk op [Faxbestemm.]. G Wijzig de instellingen. H Druk op [OK]. Opmerking ❒ Om de naam, toetsweergave en titel te wijzigen, zie “Een geregistreerde naam wijzigen”. Verwijzing Pag.233 “Een geregistreerde naam wijzigen” Pag.249 “Het faxnummer wijzigen” Pag.250 “De lijn wijzigen” Pag.250 “De SUB-code wijzigen” Pag.250 “De SEP-code wijzigen” Pag.251 “De internationale TX-modus instellen” Pag.251 “De faxkoptekst selecteren” Pag.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties De lijn wijzigen A Druk op [Select. Regel]. B Selecteer de lijn en druk vervolgens op [OK]. De SUB-code wijzigen A Druk op [Geav. Eigensch.] en druk vervolgens op [SUB Code]. B Druk op [Wijzigen] onder TX SUB-code. C Typ de nieuwe SUB-code in en druk vervolgens op [OK]. D Voor het wijzigen van een wachtwoord drukt u op [Wijzigen] onder Wacht- 7 woord (SID). E Voer het nieuwe wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. F Druk op [OK].
Faxbestemming De internationale TX-modus instellen A Druk op [Wijzigen] onder Internationale TX-modus. B Selecteer [Uit] of [Aan] en druk vervolgens op [OK]. De faxkoptekst selecteren U kunt de faxkoptekst registreren in Faxinformatie programmeren in de systeeminstellingen voor Faxfuncties. A Druk op [Wijzigen] onder Faxkoptekst. B Selecteer [1e naam] of [2e naam] en druk vervolgens op [OK]. Verwijzing Pag.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een faxbestemming verwijderen Belangrijk ❒ Als u een bestemming verwijdert wat als bezorgingsbestemming is ingesteld, kunnen berichten naar het geprogrammeerde Persoonlijke vakje niet worden bezorgd. Controleer de instellingen in de faxfunctie voordat u eventuele bestemmingen verwijdert. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Druk op [Verwijderen].
Faxbestemming I Druk twee keer op [OK]. J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Om de naam, toetsweergave en titel te verwijderen, zie “Een geregistreerde naam verwijderen”. Verwijzing Pag.234 “Een geregistreerde naam verwijderen” IP-faxbestemming In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een IP-faxbestemming registreert. Opmerking ❒ Voor meer informatie over het verzenden van een IP-fax, zie de Faxhandleiding. Verwijzing Faxhandleiding De IP-faxbestemming registreren.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties G Druk op [Select. Regel] en selecteer vervolgens [H.323] of [SIP]. H Druk op [Wijzigen] onder ”Faxbestemming’. I De IP-faxbestemming invoeren. J Druk twee keer op [OK]. Opmerking ❒ Om de naam te registreren, zie ’Namen registreren”. Verwijzing Pag.231 “Namen registreren” Pag.236 “Een gebruikerscode registreren” Pag.
Faxbestemming E Selecteer de naam van de IP-faxbestemming die u wilt wijzigen. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming. F Druk op [Faxbestemm.]. G Druk op [Wijzigen] onder ”Faxbestemming”. H Typ de nieuwe bestemming en druk vervolgens op [OK]. I Druk op [OK]. J Druk op [OK]. Opmerking ❒ Om de naam, toetsweergave en titel te wijzigen, zie “Een geregistreerde naam wijzigen”. 7 Verwijzing Pag.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een protocol selecteren A Druk op [Select. Regel]. B Selecteer [H.323] of [SIP]. De SUB-code programmeren A Druk op [Geav. Eigensch.] en druk vervolgens op [SUB Code]. B Druk op [Wijzigen] onder TX SUB-code. C Typ de SUB-code in en druk vervolgens op [OK]. D Voor het invoeren van een wachtwoord drukt u op [Wijzigen] onder Wachtwoord (SID). E Gebruik de cijfertoetsen om het wachtwoord in te voeren en druk vervolgens op [OK]. F Druk op [OK].
Faxbestemming Een geregistreerde IP-faxbestemming verwijderen Als u een bestemming verwijdert wat als bezorgingsbestemming is ingesteld, kunnen berichten naar het geprogrammeerde Persoonlijke vakje niet worden bezorgd. Controleer de instellingen in de faxfunctie voordat u eventuele bestemmingen verwijdert. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Druk op [Verwijderen]. E Selecteer de naam van de IP-faxbestemming die u wilt verwijderen.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties E-mailbestemming Door een e-mailbestemming te registreren, hoeft u niet elke keer het e-mailadres in te voeren en kunt u gescande bestanden van de scanner of de faxfunctie per e-mail versturen. • U kunt gemakkelijk een e-mailbestemming selecteren als u een “Naam" en “Toetsweergave" registreert als de e-mailbestemming. • U kunt e-mailbestemmingen als een groep registreren.
E-mailbestemming E Selecteer de naam van wie u het e-mailadres wilt vastleggen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in. F Druk op [E-mail]. G Druk op [Wijzigen]. H Voer het e-mailadres in. 7 I Druk op [OK]. J Selecteer [E-mail / Internet faxbestemming] of [Alleen Internet faxbestemming]. K Als u internetfax wilt gebruiken, geef dan op of u ’Verzenden via SMTPserver’ wilt gebruiken. L Druk op [OK].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een e-mailbestemming wijzigen A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de naam van wie u het e-mailadres wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in.
E-mailbestemming I Druk op [OK]. Opmerking ❒ Om de naam, toetsweergave en titel te wijzigen, zie “Een geregistreerde naam wijzigen”. Verwijzing Pag.233 “Een geregistreerde naam wijzigen” Over dit apparaat Het e-mailadres als afzender gebruiken. A Druk op [Bescherming]. B Druk op [Afzender] onder [Gebruik naam als]. Een e-mailbestemming verwijderen A Druk op [Systeeminstellingen]. 7 B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Druk op [Verwijderen].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties G Druk op [Wijzigen] onder e-mailadres. H Druk op [All.verwijd.]. I Druk twee keer op [OK]. J Druk op de toets {Gebruikersinstellingen/Teller}. Opmerking ❒ Om de naam, toetsweergave en titel te verwijderen, zie “Een geregistreerde naam verwijderen”. Verwijzing Pag.
Mappen registreren Mappen registreren Door een gedeelde map te registreren, kunt u rechtstreeks bestanden daarin scannen. Er bestaan drie soorten protocollen die u kunt gebruiken: • SMB Voor het verzenden van bestanden naar gedeelde Windows-mappen. • FTP Dit wordt gebruikt indien u bestanden naar een FTP-server wilt sturen. • NCP Gebruikt u bij het verzenden van bestanden naar NetWare-server.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een map registreren A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de naam van de map die u wilt registreren. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in. F Druk op [Verif. info] en druk vervolgens op [Volg.]. 7 G Druk op [Spec. and. Ver.info.] rechts van Mapverificatie.
Mappen registreren M Druk op [Map]. N Druk op [SMB]. O Druk op [Verbindingstest] om te controleren of het pad goed is ingesteld. P Druk op [Afsluiten]. Q Druk op [OK]. R Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Om de naam te registreren, zie ’Namen registreren”. ❒ ❒ ❒ ❒ U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. U kunt tot maximaal 64 karakters invoeren voor het wachtwoord. U kunt het pad invoeren met maximaal 128 tekens.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties De map handmatig lokaliseren A Druk op [Wijzigen] onder Pad. B Voer het pad in waar de map zich bevindt. C Druk op [OK]. Als de notatie van het ingevoerde pad niet juist is, verschijnt er een melding. Druk op [Afsluiten], en voer dan het pad opnieuw in. Opmerking ❒ Voer het pad zo in: “\\ServerNaam\ShareNaam\PadNaam”. ❒ U kunt ook IPv4-adres invoeren. ❒ U kunt het pad invoeren met maximaal 128 tekens.
Mappen registreren Als een log-in scherm verschijnt Dit gedeelte beschrijft hoe u inlogt op het apparaat als het log-in scherm verschijnt terwijl u probeert een map te openen door in het netwerk te bladeren. Als u geen mapverificatie heeft opgegeven of als er een onjuiste gebruikersnaam of onjuist wachtwoord voor de mapverificatie is ingevoerd, dan verschijnt het inlogscherm. A Voer de gebruikersnaam voor het aanmelden in en druk vervolgens op [OK].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties G Selecteer de items die u wilt wijzigen. Wanneer u een map opgeeft, voer dan direct het pad in of selecteer het door een verwijzing naar het netwerk te maken. Voor meer informatie raadpleegt u "De map handmatig opsporen" en "De map opsporen met In het netwerk bladeren". H Druk op [Verbindingstest] om te controleren of het pad goed is ingesteld. I Druk op [OK]. J Druk op [Afsluiten].
Mappen registreren Een geregistreerde map verwijderen A [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Druk op [Verwijderen]. E Selecteer de naam van de map die u wilt verwijderen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming. 7 F Druk op [Map].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties FTP gebruiken om verbinding te maken Opmerking ❒ Om een map te registreren in een gedeelde folder die in Windows is geconfigureerd, zie “SMB gebruiken voor het verbinden”. ❒ Om een map in een NetWare-server te registreren, zie “NCP gebruiken voor het verbinden”. Verwijzing Pag.263 “SMB gebruiken om verbinding te maken” Pag.276 “NCP gebruiken voor het verbinden” Een map registreren A Druk op [Systeeminstellingen].
Mappen registreren I Voer de gebruikersnaam voor het aanmelden in en druk vervolgens op [OK]. J Druk op [Wijzigen] onder het log-in wachtwoord. K Voer het juiste wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. L Voer het wachtwoord opnieuw in ter bevestiging en druk vervolgens op [OK]. M Druk op [Map]. N Druk op [FTP]. O Druk op [Wijzigen] onder Servernaam. P Voer de servernaam in en druk vervolgens op [OK]. Q Druk op [Wijzigen] onder Pad. R Voer het pad in. S Druk op [OK].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Opmerking ❒ Om de naam te registreren, zie ’Namen registreren”. ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒ 7 ❒ U kunt maximaal 64 tekens invoeren voor de gebruikersnaam. U kunt tot maximaal 64 karakters invoeren voor het wachtwoord. U kunt een servernaam invoeren met maximaal 64 tekens. U kunt een absoluut pad invoeren met deze indeling: “/gebruiker/home/gebruikersnaam’; of een relatief pad met deze indeling: “directory/subdirectory’.
Mappen registreren Een map wijzigen A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de naam van de map die u wilt wijzigen en druk dan op [Map]. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming. 7 F Druk op [Map].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Het protocol wijzigen A Druk op [SMB] of [NCP]. B Er verschijnt een bevestigingsbericht. Druk op [Ja]. Door het protocol te wijzigen worden alle instellingen die onder het vorige protocol zijn gemaakt, verwijderd. C Voer elk item opnieuw in. Verwijzing Pag.264 “Een map registreren” 7 Items wijzigen onder FTP A Druk op [Wijzigen] onder Poortnummer. B Voer het nieuwe poortnummer in en druk vervolgens op {q}.
Mappen registreren Een map verwijderen A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Druk op [Verwijderen]. E Selecteer de naam van de map die u wilt verwijderen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming. 7 F Druk op [Map]. G Druk op het protocol dat op dit moment niet is geselecteerd.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties NCP gebruiken voor het verbinden Opmerking ❒ Om een map te registreren in een gedeelde folder die in Windows is geconfigureerd, zie “SMB gebruiken voor het verbinden” ❒ Om een map in een FTP-server te registreren, zie “FTP gebruiken voor het verbinden” Verwijzing Pag.263 “SMB gebruiken om verbinding te maken” Pag.270 “FTP gebruiken om verbinding te maken” Een map registreren A Druk op [Systeeminstellingen]. 7 B Druk op [Beheerdertoepas.].
Mappen registreren J Druk op [Wijzigen] onder het log-in wachtwoord. K Voer het juiste wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. L Voer het wachtwoord opnieuw in ter bevestiging en druk vervolgens op [OK]. M Druk op [Map]. N Druk op [NCP]. O ’Verbindingstype’ selecteren. Als u een map in een NDS-boomstructuur wilt opgeven, druk dan op [NDS]. Als u een map op een NetWare-server wilt opgeven, druk dan op [Bindery]. P Geef de map op. Q Druk op [OK]. R Druk op [Afsluiten].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties De map handmatig lokaliseren A Druk op [Wijzigen] onder Pad. B Voer het pad in waar de map zich bevindt. C [OK]. D Druk op [Verbindingstest] om te controleren of het pad goed is ingesteld. E Druk op [Afsluiten].
Mappen registreren Een geregistreerde map wijzigen A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de gebruiker van de geregistreerde map die u wilt wijzigen. Druk op de naamtoets of voer het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen in. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming. 7 F Druk op [Map].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Het protocol wijzigen A Druk op [SMB] of [FTP]. B Er verschijnt een bevestigingsboodschap. Druk op [Ja]. Door het protocol te wijzigen worden alle instellingen die onder het vorige protocol zijn gemaakt, verwijderd. C Voer elk item opnieuw in. Verwijzing Pag.264 “Een map registreren” Pag.270 “Een map registreren” Een map verwijderen A Druk op [Systeeminstellingen]. 7 B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement].
Mappen registreren H Druk op [Ja]. I Druk op [OK]. J [Afsluiten]. Opmerking ❒ Om een naam geheel te verwijderen, zie “Een geregistreerde naam verwijderen”. Verwijzing Pag.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Namen in een groep registreren U kunt namen registreren in een groep voor een eenvoudig beheer van e-mailadressen en mappen voor elke groep. Om namen aan een groep toe te voegen, moeten groepen vooraf zijn geregistreerd. Belangrijk ❒ Indien u de Scan to Folder-functie gebruikt, kunt u geen gescande bestanden sturen naar een groep waarvoor meer dan 50 mappen zijn geregistreerd.
Namen in een groep registreren F Druk op [Wijzigen] onder Groepnaam. G Voer de groepsnaam in en druk vervolgens op [OK]. De naam op de toets wordt automatisch ingesteld. H Druk, indien nodig, op de titeltoets onder Titel selecteren. I Als u de toetsweergave wilt wijzigen, drukt u op [Wijzigen] onder Toetsweergave. Voer de toetsweergave in en druk vervolgens op [OK]. J Druk op [OK].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Namen in een groep registreren Namen die zijn geregistreerd in het adresboek kunnen in een groep worden geplaatst. Wanneer u nieuwe namen registreert, kunt u tegelijkertijd ook groepen registreren. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboekmanagement]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de naam die u in een groep wilt registreren.
Namen in een groep registreren De groeptoets die u heeft geselecteerd wordt gemarkeerd en de naam wordt hieraan toegevoegd. H Druk op [OK]. Een groep toevoegen aan een andere groep U kunt een groep toevoegen aan een andere groep. A Druk op [Systeeminstellingen]. 7 B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de groep die u in een andere groep wilt plaatsen.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties G Selecteer de groep waaraan u deze wilt toevoegen. De groeptoets die u heeft geselecteerd wordt gemarkeerd en de groep wordt hieraan toegevoegd. 7 H Druk op [OK]. Namen weergeven die in een groep zijn geregistreerd U kunt de namen of groepen van iedere groep controleren. A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen].
Namen in een groep registreren D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Selecteer de groep waar de leden staan geregistreerd die u wilt controleren. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming. F Druk op [Geprogr. Gebr./Groep]. Alle namen die zijn geregistreerd zullen worden getoond. G Druk op [OK]. Een naam verwijderen uit een groep A Druk op [Systeeminstellingen]. 7 B Druk op [Beheerdertoepas.].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties G Selecteer de groep waaruit u de naam wilt verwijderen. De groeptoets die u heeft geselecteerd wordt gemarkeerd en de naam wordt hieraan toegevoegd. H Druk op [OK]. 7 Een groep in een andere groep verwijderen A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd.
Namen in een groep registreren E Selecteer de groep van waaruit u wilt verwijderen. Druk op de groeptoets of voer het geregistreerde nummer in met de cijfertoetsen. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming. F Druk op [Toev aan grp]. De toetsen van de groepen waarin de groep is geregistreerd worden gemarkeerd. G Selecteer de groep van waaruit u wilt verwijderen.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een Groepsnaam wijzigen A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Druk op het groepsnummer dat u wilt wijzigen. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming.
Namen in een groep registreren Een groep verwijderen A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. D Druk op [Verwijderen]. E Druk op [Ja]. F Druk op een groepstoets die u wilt verwijderen. U kunt de gebruiker zoeken op basis van geregistreerde naam, gebruikerscode, faxnummer, mapnaam, e-mailadres of IP-faxbestemming. 7 G Druk op [Ja].
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een beveiligingscode registreren U kunt het verzenden van afzendernamen of het openen van mappen stopzetten door een beveiligingscode in te stellen. U kunt deze functie gebruiken om het volgende te beveiligen: • Mappen U kunt niet-geautoriseerde toegang tot mappen voorkomen. • Afzendernamen U kunt misbruik van afzendernamen voorkomen. Verwijzing Pag.
Een beveiligingscode registreren F Druk op [Bescherming]. G Druk op [Bestemming] of [Afzender] onder Naam gebruiken als 7 Zowel [Bestemming] als [Afzender] kunnen tegelijkertijd worden geselecteerd. H Druk op [Wijzigen] onder Beveiligingscode. I Typ een beveiligingscode met de cijfertoetsen en druk vervolgens op {q}. J Druk op [OK]. K Druk op [Afsluiten]. Opmerking ❒ Geef een beveiligingscode van maximaal acht cijfers op. U kunt “Beveiliging” ook instellen zonder een beveiligingscode.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties Een beveiligingscode voor een groep gebruikers registreren A Druk op [Systeeminstellingen]. B Druk op [Beheerdertoepas.]. C Druk op [Adresboek: Groep programmeren/wijzigen/verwijderen]. D Controleer of [Programmeren/Wijzigen] is geselecteerd. E Druk op de groeptoets die u wilt registreren of typ het geregistreerde nummer met de cijfertoetsen. F Druk op [Bescherming]. G Druk op [Mapbestemming] onder Beveiligingsobject.
SMTP en LDAP verificatie registreren SMTP en LDAP verificatie registreren SMTP-verificatie Voor elke gebruiker die in het Adresboek is geregistreerd kunt u een log-in gebruikersnaam en een log-in wachtwoord registreren voor gebruik bij het openen van een SMTP-server. Om een SMTP-server te gebruiken, moet deze vooraf zijn geprogrammeerd.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties H Druk op [Wijzigen] onder het log-in gebruikersnaam. I Voer de gebruikersnaam voor het aanmelden in en druk vervolgens op [OK]. J Druk op [Wijzigen] onder het log-in wachtwoord. K Voer het juiste wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. L Voer het wachtwoord opnieuw in ter bevestiging en druk vervolgens op [OK]. M [OK]. Opmerking ❒ Om de naam te registreren, zie "Namen registreren”.
SMTP en LDAP verificatie registreren LDAP-verificatie Voor elke gebruiker die in het adresboek is opgeslagen, kunt u een gebruikersnaam en wachtwoord voor het aanmelden opslaan wat moet worden gebruikt voor toegang tot de LDAP-server. Om een LDAP-server te gebruiken, moet deze vooraf zijn geprogrammeerd. Raadpleeg de Netwerkhandleiding voor meer informatie.
Addressen en gebruikers registreren voor fax-/scannerfuncties H Druk op [Wijzigen] onder het log-in gebruikersnaam. I Voer de gebruikersnaam voor het aanmelden in en druk vervolgens op [OK]. J Druk op [Wijzigen] onder het log-in wachtwoord. K Voer het juiste wachtwoord in en druk vervolgens op [OK]. L Voer het wachtwoord opnieuw in ter bevestiging en druk vervolgens op [OK]. M Druk op [OK]. Opmerking ❒ Om de naam te registreren, zie ’Namen registreren”.
8. Andere gebruikersinstellingen Met aanvankelijke instellingen kunt u tussen talen wisselen en het aantal afgedrukte papieren controleren door de teller weer te geven. Voor meer informatie over hoe u betreffende instellingen opent, raadpleegt u ’Gebruikersinstellingen openen (systeeminstellingen)’. Verwijzing Pag.3 “Gebruikersinstellingen openen” Onderhoud Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen in Onderhoud. Met [Onderhoud] kunt u kleurafwijking en helling corrigeren.
Andere gebruikersinstellingen De taal van het display wijzigen U kunt de taal die op het display wordt gebruikt, wijzigen. De standaardinstelling is Engels. A Druk op [Français]. De taal wordt gewijzigd in Frans. B Druk op [Sortie]. 8 Het menu wordt in het Frans weergegeven.
Informatie Informatie Met de informatiefunctie kunt u telefoonnummers controleren die u gebruikt voor reparaties of het bestellen van verbruiksartikelen zoals toner. Neem contact op met uw leverancier om het volgende te verifiëren: ❖ Verbruiksartikelen • Telefoonnummer voor bestellingen • Toner • Nieten • Nieten (midden) • TX stempelnaam ❖ Onderhoud/reparatie van het apparaat • Telefoonnummer • Serienummer van de machine ❖ Verkoper • Telefoonnummer A Druk op [Informatie].
Andere gebruikersinstellingen C Druk op de toets {Start}. De informatie wordt afgedrukt. D Druk twee keer op [Afsluiten].
Teller Teller De teller voor Totaal weergegeven U kunt de totale tellerwaarde weergeven die voor alle functies wordt gebruikt. A Druk op [Teller]. B Als u de tellerlijst wilt afdrukken, drukt u op [Tellerlijst afdrukken]. 8 C Druk op de toets {Start}. De tellerlijst wordt afgedrukt.
Andere gebruikersinstellingen 8 304
9.
Bijlage ❖ Papiergewicht: • Papierlade: 60-216g/m2, 16-57lb. • Handinvoer: 60-257g/m2, 16-68lb. • Duplex: 64-169g/m2, 17-45lb.
Specificaties voor de hoofdeenheid • Verkleining Metrische versie Inch-versie 93% 93% 82% 85% 75% 78% 71% 73% 65% 65% 50% 50% 25% 25% In-/uitzoomen: van 25 tot 400% in stappen van 1% ❖ Maximale continue kopieeropdracht: 999 vellen ❖ Papiercapaciteit: • Lade 1,2: 550 vellen (80g/m2, 20lb.) • Handinvoer: 100 vellen papier (80g/m2, 20lb.
Bijlage ❖ Geluidsniveau: Niveau geluidssterkte: • Alleen hoofdeenheid Type 1 Type 2 Stand-by minder dan 40 dB (A) minder dan 40 dB (A) Kopiëren minder dan 65 dB (A) minder dan 65 dB (A) Type 1 Type 2 Stand-by minder dan 40 dB (A) minder dan 40 dB (A) Kopiëren minder dan 70 dB (A) minder dan 70 dB (A) Type 1 Type 2 Stand-by minder dan 26 dB (A) minder dan 26 dB (A) Kopiëren minder dan 51 dB (A) minder dan 51 dB (A) Type 1 Type 2 Stand-by minder dan 26 dB (A) minder dan 26 dB (A)
Specificaties voor de hoofdeenheid Automatische documentinvoer Breng deze omlaag over de originelen voor het kopiëren. ❖ Modus: ADF-modus, batchmodus, SADF-modus, Gemengde formaten-modus, Originelen met een afwijkende maat modus Auto detectie (A4, 81/2" × 11") ❖ Formaat origineel: A3L-A5KL 11"×17"L-51/2"×81/2KL Verticaal: 128-297mm, 5,1"-11,7" Horizontaal: 128-1260mm, 5,1"-49,6" ❖ Maximum aantal originelen: 50 vellen (80g/m2, 9,07kg.
Bijlage Specificaties voor opties ❖ Deksel van de glasplaat Breng deze omlaag over de originelen voor het kopiëren. ❖ 500-vel finisher • Papierformaat: A3L, B4JISL, A4KL, B5JISKL, A5KL, 11"×17"L, 8 1/2"×14"L, 81/2"×11"KL, 51/2"×81/2"L • Papiergewicht: 52-128g/m2, 14-34lb.
Specificaties voor opties • Stapelcapaciteit: • 250 vellen: A4KL, 81/2"×11"KL of kleiner (80g/m2, 20lb.) • 50 vellen: B4JISL, 81/2"×14"L of groter (80g/m2, 20lb) Finisher staffellade: • Papierformaat: A3L, B4JISL, A4KL, B5JISKL, A5KL, 11"×17"L, 8 1/2"×14"L, 8 1 / 2 "×13"L, 8 1 / 2 "×11"KL, 8 1 / 4 "×14"L, 8 1 / 4 "×13"L, 8"×13"L, 51/2"×81/2"KL, 71/4"×101/2"KL • Papiergewicht: 52-163g/m2, 14-43lb. • Stapelcapaciteit: Geen nieten: • 1.000 vellen: A4KL, 81/2"×11"KL of kleiner (80g/m2, 20lb.
Bijlage ❖ Boekjefinisher Finisher-bovenuitvoer: • Papierformaat: A3L, B4JISL, A4KL, B5JISKL, A5KL, A6L, B6JISL, 11"×17"L, 81/2"×14"L, 81/2"×11"KL, 81/2"×51/2"L • Papiergewicht: 52-105g/m2, 14-28lb.
Specificaties voor opties • Nietpositie • 1 nietjes - 2 posities • 2 nietjes - 2 posities • Zadelsteek • Papierformaat: A3L, B4JISL, A4L, B5JISL, 11"×17"L, 81/2"×14"L, 81/2"×11"L • Zadelsteekcapaciteit: 2-10 vellen • Stapelcapaciteit: 2-5 vellen: 20 sets 6–10 vellen: 10 sets • Vouwen: Vouwen in het midden • Papiergewicht: 64-90g/m2, 17-24lb. • Positie: 1 positie • Stroomverbruik: 60W (stroom wordt geleverd door de hoofdeenheid) • Afmetingen (B × D × H) 535× 600 × 930mm; 21" × 23,7" × 36,7" • Gewicht: Ca.
Bijlage ❖ 2-lade papiereenheid • Papierformaat: A3L, B4JISL, A4KL, B5JISKL, A5K, 11"×17"L, 8 1 / 2 "×14"L, 81/2"×11"KL, 81/4"×14"L, 71/4"×101/2"KL, 8"×13"L, 81/2"×13"L, 81/4"×13"L, 8KL, 16KKL • Papiergewicht: 60-216g/m2, 16-57lb. • Papiercapaciteit: 1.100 vellen (80g/m2, 20lb.) ×2 laden • Stroomverbruik: Maximaal 50W (stroom wordt geleverd door de hoofdeenheid) • Afmetingen (B × D × H): 580× 620 × 260mm; 22,9" × 24,5" × 10,3" • Gewicht: Ca. 25kg 55,2lb.
Informatie over geïnstalleerde Software Informatie over geïnstalleerde Software expat • De software, inclusief controller en dergelijke (hierna te noemen ’software’ die op dit product is geïnstalleerd, maakt gebruik van de expat onder de volgende voorwaarden. • De producent biedt garantie en ondersteuning voor de software van het product met inbegrip van de expat en de producent vrijwaart de oorspronkelijke ontwikkelaar en bezitter van de auteursrechten van deze verplichtingen.
Bijlage NetBSD 1. Copyright Notice of NetBSD For all users to use this product: This product contains NetBSD operating system: For the most part, the software constituting the NetBSD operating system is not in the public domain; its authors retain their copyright. The following text shows the copyright notice used for many of the NetBSD source code. For exact copyright notice applicable for each of the files/binaries, the source code tree must be consulted. A full source code can be found at http://www.
Informatie over geïnstalleerde Software 2.Authors Name List All product names mentioned herein are trademarks of their respective owners. The following notices are required to satisfy the license terms of the software that we have mentioned in this document: • This product includes software developed by the University of California, Berkeley and its contributors. • This product includes software developed by Jonathan R. Stone for the NetBSD Project.
Bijlage Sablotron Sablotron (Version 0.82) Copyright © 2000 Ginger Alliance Ltd. All Rights Reserved a) The application software installed on this product includes the Sablotron software Version 0.82 (hereinafter, "Sablotron 0.82"), with modifications made by the product manufacturer. The original code of the Sablotron 0.82 is provided by Ginger Alliance Ltd., the initial developer, and the modified code of the Sablotron 0.82 has been derived from such original code provided by Ginger Alliance Ltd.
Informatie over geïnstalleerde Software SASL CMU libsasl Tim Martin Rob Earhart Rob Siemborski Copyright (c) 2001 Carnegie Mellon University. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: A Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer.
Bijlage MD4 Copyright (C) 1990-2, RSA Data Security, Inc. All rights reserved. License to copy and use this software is granted provided that it is identified as the "RSA Data Security, Inc. MD4 Message-Digest Algorithm" in all material mentioning or referencing this software or this function. License is also granted to make and use derivative works provided that such works are identified as "derived from the RSA Data Security, Inc.
Informatie over geïnstalleerde Software Samba(Ver 3.0.4) Voor SMB-transmissie gebruikt dit apparaat Samba ver 3.0.4 (hierna aangeduid als Samba 3.0.4). Copyright © Andrew Tridgell 1994-1998 This program is free software; you can redistribute it and/or modify it under the terms of the GNU General Public License as published by the Free Software Foundation; either version 2 of the License, or (at your option) any later version.
Bijlage Open SSL Copyright (c) 1998-2004 The OpenSSL Project. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2.
Informatie over geïnstalleerde Software This product includes cryptographic software written by Eric Young (eay@cryptsoft.com). This product includes software written by Tim Hudson (tjh@cryptsoft.com). Original SSLeay License Copyright (C) 1995-1998 Eric Young (eay@cryptsoft.com) All rights reserved. This package is an SSL implementation written by Eric Young (eay@cryptsoft.com). The implementation was written so as to conform with Netscapes SSL.
Bijlage IN NO EVENT UNLESS REQUIRED BY APPLICABLE LAW OR AGREED TO IN WRITING WILL ANY COPYRIGHT HOLDER, OR ANY OTHER PARTY WHO MAY MODIFY AND/OR REDISTRIBUTE THE PROGRAM AS PERMITTED ABOVE, BE LIABLE TO YOU FOR DAMAGES, INCLUDING ANY GENERAL, SPECIAL, INCIDENTAL OR CONSEQUENTIAL DAMAGES ARISING OUT OF THE USE OR INABILITY TO USE THE PROGRAM (INCLUDING BUT NOT LIMITED TO LOSS OF DATA OR DATA BEING RENDERED INACCURATE OR LOSSES SUSTAINED BY YOU OR THIRD PARTIES OR A FAILURE OF THE PROGRAM TO OPERATE WITH AN
Informatie over geïnstalleerde Software 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. Neither the name of the University nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission.
Bijlage THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE AUTHOR ``AS IS’’ AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED.
Informatie over geïnstalleerde Software THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE REGENTS AND CONTRIBUTORS ``AS IS’’ AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED.
Bijlage THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE OPENLDAP FOUNDATION AND ITS CONTRIBUTORS ``AS IS’’ AND ANY EXPRESSED OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED.
INDEX 1-zijdig → 2-zijdig auto-marge: BtotB, 115 1-zijdig → 2-zijdig auto-marge: OtotB, 115 2-zijdig afdrukken, 144 4-Kleuren grafische modus, 206 A Aanpassen: Documentserveropslagtoets, 109 Aanpassen: toets kopieerfunctie, 108 Aansluiten op de Ethernet-interface, 8 Aansluiten op de IEEE 1284-interface, 11 Aansluiten op de IEEE 1394-interface, 10 Aansluiten op de IEEE 802.
C Capture IP-adres van de server, 82 Centreerteken, 144 Communicatiemodus, 79 Communicatie paginateller, 136 Compressie (grijs/kleur/alle kleuren), 221 Compressie (Zwart-wit), 221 Configuratiepagina, 203 Controleer de draadloze LANverbinding, 14 Courier-lettertype, 214 D 330 Datum instellen, 70 Datumstempel, 125 DDNS-configuratie, 73 DDNS-configuration (IEEE 1394), 77 De boxlijst afdrukken, 201 De configuratiepagina afdrukken, 204 De configuratiepagina interpreteren, 204 De doorzendfunctie verlaten, 165
F Fabrieksinstellingen herstellen, 80 Factor voor marge creëren, 113 Faxbestemming, 245, 247 Faxeigenschappen / Algemene eigenschappen, 135 Faxeigenschappen / Ontvangstinstellingen, 142 Faxeigenschappen / Oorspronkelijke instellingen, 148 Faxeigenschappen / Scaninstellingen, 138 Faxeigenschappen / Verzendinstellingen, 139 Faxinformatie programmeren, 150 Faxinformatie registreren, 158, 159 Faxinformatie verwijderen, 161 Faxnummer wijzigen, 249 Firmware versie, 96 Formaat (achtergrondnummering), 120 Formaat (
Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van e-mailfunctie / IEEE 802.11b (draadloos LAN), 29 Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van functie Scan to Folder / IEEE 1394 (IPv4 boven 1394), 32 Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van functie Scan to Folder / IEEE 802.11b (draadloos LAN), 33 Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van Internetfaxfax / IEEE 1394 (IPv4 boven 1394), 22 Instellingen die nodig zijn voor het gebruik van Internetfax / IEEE 802.
M Mapbestemming, 263 Mappen registreren, 263 Map verzendresultaatrapport, 146 Marge achterkant: Bovenkant/ Onderkant, 115 Marge achterzijde: Links/Rechts, 114 Marge lettertype: Links/Rechts, 114 Marge voorkant: Bovenkant/ Onderkant, 114 Max. e-mailformaat, 139, 221 Max. kopieerhoeveelheid, 107 Max. Ontvangst e-mailformaat, 86 Meerdere lijsten, 203 Melding Opwarmen, 60 Menulijst, 203 Middenbreedte wissen, 116 N Naam afzender autom.
Printertaal, 209 Prioriteit origineel fototype, 106 Prioriteit origineeltype, 105 Programma gesloten netwerkcode, 148 Programmeer/Wijzig/Verwijder Standaardbericht, 140 PS-config.
T Taakscheiding, 207 Taal E-mailinformatie, 222 Tekengrootte, 213 Teller, 303 Tellertoets beheer, 95 Teller Weergeven/Afdrukken, 93 Testafdruk / Printereigenschappen, 203 Tijdelijke afdruktaken automatisch verwijderen, 207 Tijd instellen, 71 Timer automatisch afmelden, 71 Timer automatische faxreset, 70 Timer automatische printerreset, 70 Timer automatische scannerreset, 70 Timer automatische systeemreset, 69 Timer energiespaarstand, 69 Timerinstellingen / Systeeminstellingen, 69 Titel van snelkiestabel oms
336 DU NL B230-7861
Verklaring van conformiteit “Dit product voldoet aan de vereisten van de EMC-richtlijn 89/336/EEC en diens aanvullende richtlijnen en de Laagspanningsrichtlijn 73/23/EEC en diens aanvullende richtlijnen.” Conform IEC 60417 gebruikt dit toestel de volgende symbolen voor de hoofdschakelaar: a betekent STROOM AAN. b betekent STROOM UIT. c betekent STAND-BY. Handelsmerken Microsoft®, Windows® en Windows NT® zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Gebruiksaanwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen B230-7861 NL DU