Operation Manual

1. Druk op de [Fax]-knop.
DAC506
2. Druk op [RX-best.].
3. Druk op [ ] of [ ] om [Aan] te selecteren. Druk vervolgens op de [OK]-knop.
Het apparaat drukt de opgeslagen fax af en verwijdert deze uit het geheugen.
Als [Aan] hier wordt geselecteerd, zal [Ontvangen bestand afdr.] onder instellingen voor
faxeigenschappen worden ingeschakeld. Als u niet wilt dat opeenvolgende faxen automatisch
worden afgedrukt, zet deze optie dan terug op [Uit]. Voor meer informatie, zie Pag. 214
"Instellingen van faxeigenschappen".
Als lade 2 geïnstalleerd is, kunt u selecteren uit welke lade papier moet worden ingevoerd. Dit
doet u via [Selecteer papierlade] onder de faxeigenschappen. Als u het apparaat instelt om
automatisch tussen lade 1 en 2 te schakelen in deze instelling, kunt u ook de lade opgeven die het
apparaat als eerst gebruikt bij [Papierladeprioriteit] onder Papierlade-instellingen. Voor meer
informatie over [Selecteer pap.lade], zie Pag. 214 "Instellingen van faxeigenschappen" en
[Papierladeprioriteit], zie Pag. 227 "Instellingen papierlade".
Als het lampje brandt om aan te geven dat er een fax is ontvangen, dan is er een fax opgeslagen
in het geheugen van het apparaat die niet nog is afgedrukt vanwege apparaatfouten zoals een
lege papierlade of een papierstoring. Het afdrukken begint zodra het probleem is verholpen.
Faxen van speciale afzenders ontvangen of afwijzen
U kunt het apparaat instellen om alleen faxen van geregistreerde speciale afzenders te ontvangen (of af
te wijzen). Hiermee kunt u ongewilde documenten, zoals junkfaxen, voorkomen en daarmee faxpapier
besparen.
Om deze functie te gebruiken, moet u eerst speciale afzenders registreren via Web Image Monitor en
vervolgens selecteren of u faxen van hen wilt accepteren of afwijzen.
Deze functie is niet beschikbaar met Internetfax.
6. Een fax verzenden en ontvangen
196