Operation Manual
91
3
Opnamen maken
3
Selecteer [AF-veld] met de vierwegbesturing (23).
4
Druk op de vierwegbesturing (5).
Er verschijnt een afrolmenu.
5
Wijzig het autofocusveld met de vierwegbesturing (23).
6
Druk op de knop 4.
De instelling wordt opgeslagen.
Wanneer [Automacro] is ingesteld op O (Aan), wordt de scherpstelling indien
nodig aangepast aan het macrobereik (afstand tot het onderwerp is 10 cm tot
50
cm), zelfs als de scherpstelling is ingesteld op = (Standaard).
Wanneer deze functie is uitgeschakeld en de scherpstelling is ingesteld op =
(Standaard), werkt de AF alleen binnen het standaardbereik en wordt er niet
scherpgesteld in het macrobereik.
Wanneer de scherpstelling is ingesteld op q (Macro) of (Macro vanop 1cm),
wordt de scherpstelling alleen aangepast binnen het betreffende macrobereik en
wordt er niet scherpgesteld binnen het standaardbereik.
1
Selecteer [AF-instelling] in het menu [A Opnemen] met de
vierwegbesturing (23).
2
Druk op de vierwegbesturing (5).
Het scherm [AF-instelling] verschijnt.
3
Selecteer [Automacro] met de vierwegbesturing (23).
4
Selecteer [O (Aan)/P (Uit)] met de vierwegbesturing (45).
De instelling wordt opgeslagen.
In het donker komt er licht uit de camera om het scherpstellen te
vergemakkelijken. U kunt dit licht in- of uitschakelen.
1
Selecteer [AF-instelling] in het menu [A Opnemen] met de
vierwegbesturing (23).
Welke standen beschikbaar zijn, hangt af van de geselecteerde opnamestand.
Zie “Beschikbare functies voor elke opnamefunctie” (p.210) voor details.
Automacro instellen
Het = Hulplicht instellen (AF Hulplicht)