Operation Manual

60
Hoofdstuk 6. Een origineel patroon creëren
Een patroon creëren
Er bestaan twee methoden om een origineel patroon te cre‘ren: realtime recording (een methode die vergelijkbaar is met het
opnemen op een bandopnemer of een MD-opnemer), en step recording (een methode waarbij eenvoudige knopoperaties
worden gebruikt om het patroon op te nemen).
* Als u een ander patroon bewerkt, overschakelt naar de Song-modus of de stroom uitzet zonder het door u opgenomen of bewerkte patroon
te bewaren, zullen uw bewerkingen verloren gaan. ÒEen patroon bewarenÓ (pg. 20)
Opnemen tijdens uw uitvoering (Realtime Recording)
Hier wordt beschreven hoe u uw uitvoering op de D-FIELD-
controller van de D2 of een extern MIDI-klavier kan
opnemen.
1. Druk op [PATTERN] om in de Pattern-modus te gaan.
2. Draai aan [VALUE] om het nummer van het patroon
te selecteren dat u wil creëren en druk op [ENTER].
3. Druk op [PART SELECT].
4. Druk op part-knop [R] of [1]–[7] zodat de part die u
wil opnemen de huidige part wordt.
De part die opgenomen wordt, kan ook tijdens de
opname gewisseld worden.
5. Selecteer een patch.
Een klank selecteren (Patch/Ritmeset) (pg. 18)
6. Druk op [ ].
[ ] gaat branden en de D2 staat in de REC STANDBY-
modus.
7. Maak instellingen voor het patroon.
Druk op [ENTER] om een parameter te selecteren en
draai aan [VALUE] om zijn waarde in te stellen. Zie
ÒLijst van patrooninstellingenÓ.
8. Druk op [ ] om met realtime recording te beginnen.
Uw uitvoering wordt samen met de handelingen in het
D-FIELD opgenomen.
9. Druk op [ ] om de opname stop te zetten.
Lijst van patrooninstellingen (voor zowel Realtime Recording als Step Recording)
* 1 Deze parameter geldt alleen voor realtime recording.
* 2 32 (32ste noot), 16T (16de noot triolen), 16 (16de noot), 8T (8ste noot triolen), 8 (8ste noot), 4T (vierde noot triolen), 4 (vierde noot)
Display Parameter Verklaring Instelling
LENGTH Specifieert de lengte (aantal maten) van het patroon. 1Ð32
COUNT IN
Specifieert het aantal maten in de aftel dat plaatsvindt
voor de opname begint. Als deze instelling ÒOFFÓ is, zal er
geen aftel zijn. Als deze instelling ÒNTEÓ is, begint de op-
name wanneer u de eerste maal met het D-FIELD werkt.
(*1)
OFF, 1, 2, NTE (WAIT NOTE)
LOOP REST
Als deze instelling ON is, zal er een rust van een noot (blan-
co) zijn vooraleer de playback vanaf het begin van het pa-
troon wordt hervat. Dit is handig wanneer u wil voorkomen
dat het einde van de laatste maat van de frase bovenop het
begin van de eerste maat wordt opgenomen. (*1)
OFF, ON
METRONOME
Specifieert
of de metronoom zal klinken.
Als u wil dat de metronoom klinkt tijdens de step re-
cording moet u dit instellen op ÒALLÓ.
OFF: de metronoom klinkt niet.
ALL: de metronoom klinkt altijd,
onafgezien van de werkingsmo-
dus.
REC (REALTIME REC ONLY):
De metronoom klinkt alleen tij-
dens realtime recording.
PLY (PLAY&REC): De metro-
noom klinkt tijdens de playback
en realtime recording.
INPUT QUANTIZE
TEMPLATE
Past het opgenomen resultaat aan zodat het overeenko-
mt met de timing van de template.
Specifieert
de kortste
nootwaarde die u uitvoert. (*1)
OFF, noten (*2)
INPUT QUANTIZE
TIMING
Specifieert
de graad van ingangs-quantize. Hogere in-
stellingen van deze parameter zorgen voor een nauw-
keurigere correctie van de timing. (*1)
0Ð100