Operation Manual
100
Een song bewerken (MIDI track)
3. Druk op [F5 (CH/PART)].
Het Ch/Part Select venster verschijnt.
4. Selecteer de track, waarvan u de performancedata wilt
bekijken of bewerken.
• [F3 (MIDI)]: MIDI track
Gebruik de VALUE draaiknop of [INC][DEC] om uw selectie te
maken.
ALL: Tracks van alle MIDI kanalen
Ch1-Ch16: De track van het specifieke MIDI kanaal
• [F4 (TEMPO)]: Tempo Track
• [F5 (BEAT)]: Beat track
Zie voor een toelichting van elk type sequencerdata
‘Sequencerdata behandeld door een MIDI track’, hieronder.
5. Druk op [F6 (CLOSE)] om het venster te sluiten.
6. Gebruik [ ][ ] of de VALUE draaiknop om de
performancedata te selecteren, die u wilt bewerken.
7. Druk op [ ][ ] om de parameter te selecteren, die u wilt
bewerken.
8. Gebruik de VALUE draaiknop of [INC][DEC] om de waarde
in te stellen.
Wanneer u de Note Number van note of polyfonische
aftertouch data bewerkt of de On Velocity of Off Velocity van
een note bewerkt, kunt u ook de waarde bepalen door een toets
op het keyboard te bespelen.
• Wanneer u op [ENTER] drukt, wordt de sequencerdata, die bij
de ‘[ ]’ weergegeven wordt, van de MIDI OUT aansluiting
verstuurd. In het geval van een nootopdracht klinkt de noot als
u op [ENTER] drukt.
Als u een systeemexclusieve opdracht wilt bewerken, zie ‘Een
systeemexclusieve opdracht bewerken’ hieronder.
9. Om het MICROSCOPE scherm te sluiten, drukt u op [EXIT].
Een systeemexclusieve opdracht bewerken
1. Gebruik [ ][ ] of de VALUE draaiknop om de
systeemexclusieve opdracht te selecteren, die u wilt
bewerken.
2. Druk op [ ].
Het System Exclusive Edit scherm verschijnt.
3. Druk op [ ][ ][ ][ ] om de cursor naar de data te
bewegen, die u wilt bewerken.
4. Gebruik de VALUE draaiknop of [INC][DEC] om de waarde
te bewerken.
• Als u data tussen ‘F0’ en ‘F7’ wilt toevoegen, beweegt u de
cursor naar, die locatie en, drukt u op [F3 (INS)]. Een waarde
van ‘00’ wordt ingevoegd. Verander dit naar de gewenste
waarde.
• Om data te wissen beweegt u de cursor naar de gewenste
locatie en, drukt u op [F2 (DEL)].
5. Wanneer u klaar bent met het bewerken, drukt u op [F6
(EXEC)] om de waardes van de systeemexclusieve
opdrachten op te slaan.
* Druk op [F5 (CANCEL)] om te annuleren.
Als u de veranderingen, die u aan de systeemexclusieve
opdrachten hebt gemaakt, wilt annuleren en naar het
MICROSCOPE scherm terug wilt keren, drukt u op [EXIT].
• In het geval van een Roland type IV systeemexclusieve opdracht
kan de checksum automatisch berekend worden, wanneer u de
waardes opslaat. Als u de checksum niet automatisch wilt
berekenen, drukt u op [F1 (AT SUM)] om het vinkje (✔) te
verwijderen.
• Als u op [F4 (TEST)] drukt, wordt de systeemexclusieve opdracht,
die u aan het bewerken bent, via de MIDI OUT aansluiting
verstuurd.
MIDI tracks kunnen de volgende zeven types sequencerdata
opnemen. De opgenomen locatie (maat-beat-tick) wordt uiterst links
van elk data item weergegeven, en het MIDI kanaal nummer wordt
ernaast weergegeven.
Noot ( )
Deze MIDI boodschappen staan voor noten. Vanaf de linkerkant zijn
de parameters Note Number, welke de naam van de noot weergeeft,
On Velocity, welke de kracht weergeeft, waarmee de toets ingedrukt
wordt, Duration, wat de duratie van de noot weergeeft, en Off
Velocity, wat de snelheid, waarmee de toets losgelaten is, weergeeft.
Program Change
De MIDI boodschap wisselt van geluid. Het programmanummer
(PC#) selecteert het geluid.
Sequencerdata behandeld door
een MIDI track