Operation Manual

200 Starten en rijden
Starthulp met hulpaccu
Om vonkvorming te voorkomen moet u bij
het geven van starthulp de hulpaccu op de
juiste manier aansluiten.
1 Schakel het contact en alle stroomver-
bruikers (verlichting, achterruitverwar-
ming e.d.) uit.
2 Zet ook de motor van de auto met de
hulpaccu af.
3 Sluit eerst de pluspool van de hulpaccu
op de pluspool van de lege accu aan.
4 Sluit daarna de minpool van de
hulpaccu op een massapunt aan in de
auto met de lege accu.
5 Start eerst de motor van de auto met de
hulpaccu.
6 Start vervolgens de motor van de auto
met de lege accu. Laat de motor een
poosje lopen en neem daarna de kabels
in omgekeerde volgorde weer los.
N.B. Als de spanning van de lege accu
zeer laag is, moet u mogelijk meerdere
minuten wachten – met de startkabels
aangesloten – voordat u de motor kunt
starten.
Als de startmotor niet bij de eerste poging
aanslaat, moet u 3–5 minuten pauze inlas-
sen tussen de startpogingen.
WAARSCHUWING
Bij werkzaamheden aan de accu van
de auto kan een explosief gas worden
gevormd. Als er een vonk ontstaat,
kan dit knalgas dat rond de accu wordt
gevormd exploderen. Vermijd daarom
altijd vonken en open vuur bij werk-
zaamheden in de onmiddellijke omge-
ving van de accu.
De accu bevat bijtend zwavelzuur.
Gebruik daarom altijd een gezichts-
masker of een veiligheidsbril bij werk-
zaamheden aan de accu.
Als het zuur in contact komt met uw
ogen, huid of kleding, moet u het
getroffen gebied onmiddellijk afspoe-
len met een ruime hoeveelheid water.
Wanneer u zuurspatten in de ogen
hebt gekregen of als een grotere hoe-
veelheid op de huid terechtgekomen
is, moet u een arts raadplegen.
N.B.
De startkabels moeten minstens een
kabeldoorsnede van 16 mm
2
hebben bij
benzinemodellen en minstens 25 mm
2
bij
dieselmodellen.
Gebruik geen kabels met een lengte
groter dan 3 m.
Starthulp met hulpaccu