Operation Manual
[46]
De belichting instellen
De scherptediepte controleren
1. Stel scherp op het onderwerp.
2. Zet de hoofdschakelaar op terwijl u door
de zoeker kijkt.
-De scherptediepte is alleen beschikbaar
als [Voorbeeldmethode] is ingesteld op
[Optisch] in [MENU AANGEP.2].
3. U kunt nu de scherptediepte controleren in de zoeker.
● Zolang de hoofdschakelaar in de voorbeeldpositie staat, worden
er geen opnamegegevens weergegeven in de zoeker en kan de
sluiterknop niet worden losgelaten. (
).
● U kunt de scherptediepte controleren in alle belichtingsfuncties.
Scherptediepte
Wanneer u scherpstelt op een specifi ek onderwerp, is er een gebied waarin
voorwerpen dichterbij en verderweg ook scherp zijn. Dit gebied wordt ‘scherptediepte’
genoemd.
● Hoe korter de brandpuntsafstand en hoe verder weg het onderwerp is, hoe groter
de scherptediepte. De diafragmawaarde f 11 is bijvoorbeeld hoger dan f 2,8.
Foto's die in deze gebruiksaanwijzing worden gebruikt zijn om gebruikers
scherptediepte te doen begrijpen, en de resultaten kunnen verschillen afhankelijk van
het type lens en de opnameomgeving.
Huidige locatie van het onderwerp
▲ Het bereik van het scherpstelgebied met een grote scherptediepte
Huidige locatie van het onderwerp
▲ Het bereik van het scherpstelgebied met een kleine scherptediepte
10m 6m 4m 2m 1m
10m 6m 4m 2m 1m