Samsung ProXpress SL-M331x, SL-M332x, SL-M382x, SL-402x Laser Printer series - User Guide
Table Of Contents
- Basis
- 1. Inleiding
- 2. Menuoverzicht en basisinstellingen
- 3. Onderhoud
- Verbruiksartikelen en toebehoren bestellen
- Beschikbare verbruiksartikelen
- Beschikbare accessoires
- De tonercassette bewaren
- Toner herverdelen
- De tonercassette vervangen
- De beeldeenheid vervangen
- Accessoires installeren
- De gebruiksduur van de verbruiksartikelen controleren
- Instellen van de waarschuwing toner/beeldeenheid bijna op
- Het apparaat reinigen
- Tips voor het verplaatsen en opbergen van uw apparaat
- 4. Problemen oplossen
- 5. Bijlage
- Geavanceerd
- Contact SAMSUNG worldwide
- Verklarende woordenlijst
- Index

Draadloos netwerk instellen
178
2. Een via een netwerk aangesloten apparaat gebruiken
• USB-kabel
Ad-hocnetwerken in Windows instellen
1
Controleer of de USB-kabel op het apparaat is aangesloten.
2
Zet de computer en het draadloos-netwerkapparaat aan.
3
Plaats de meegeleverde software-cd in uw cd-romstation.
4
Controleer en accepteer de installatie-overeenkomst in het
installatievenster. Klik daarna op Volgende.
5
Selecteer Draadloze netwerkverbinding in het scherm Type
printerverbinding. Klik daarna op Volgende.
6
Selecteer in het scherm Stelt u uw printer voor de eerste keer in?
de optie Ja, ik wil het draadloze netwerk voor mijn printer
instellen Klik vervolgens op Volgende.
Als uw printer al is verbonden met het netwerk, selecteert u Nee,
mijn printer is al verbonden met mijn netwerk.
7
Er verschijnt een lijst met de draadloze netwerken die het apparaat
heeft gevonden. Klik op Geavanceerde instelling.
• Voer de naam van het draadloze netwerk in: Voer de SSID in (de
SSID is hoofdlettergevoelig).
• Werkingsmodus: Selecteer Ad-hoc.
• Kanaal: selecteer het kanaal. (Auto-inst. of 2.412 tot 2.467 MHz.)
• Verificatie: selecteer een verificatietype.
Open syst.: er wordt geen verificatie gebruikt en codering wordt
gebruikt als gegevensbeveiliging vereist is.
Ged. sleutel: verificatie wordt gebruikt. Een apparaat met de juiste
WEP-sleutel heeft toegang tot tot het netwerk.
• Codering: Selecteer de codering (Geen, WEP64 of WEP128).
• Netwerkwachtwoord: Voer de sleutelwaarde van het
netwerkwachtwoord in.
• Netwerksleutel bevestigen: Bevestig de sleutelwaarde van het
netwerkwachtwoord.
• WEP-sleutelindex: Als u WEP-codering gebruikt, selecteert u de
juiste WEP-sleutelindex.










