Samsung SCX-4x25 Laser MFP series - User's guide
Uw printer gebruiken onder Linux
34
Dit venster bestaat uit de volgende vier tabbladen:
•
General
(algemeen): hier kunt u het papierformaat,
de papiersoort en de afdrukstand van de documenten
wijzigen. U kunt hier ook de dubbelzijdige afdrukfunctie
inschakelen, scheidingspagina's toevoegen aan het begin
en einde, en het aantal pagina's per vel wijzigen.
•
Text
(Tekst): hier kunt u paginamarges opgeven en
tekstopties instellen, zoals regelafstand en kolommen.
•
Graphics
(Afbeeldingen): hier kunt u grafische opties
instellen voor het afdrukken van afbeeldingen/bestanden,
bijvoorbeeld kleuropties en grootte of positie van een
afbeelding.
•
Advanced
: Met deze optie kunt u de afdrukresolutie, het
papier, de invoerlade en speciale afdrukfuncties instellen.
5
Klik op
Apply
om de wijzigingen toe te passen en sluit
het venster Properties.
6
Klik op
OK
in het venster LPR GUI om te beginnen
met afdrukken.
7
Het venster Printing (Bezig met afdrukken) verschijnt.
Hier kunt u de status van de afdruktaak volgen.
Klik op
Cancel
(Annuleren) als u de huidige afdruktaak
wilt annuleren.
Bestanden afdrukken
U kunt een groot aantal bestandstypen afdrukken op dit
Samsung-apparaat door de standaard-CUPS-methode toe
te passen: direct vanaf de opdrachtregel. U werkt dan met
het CUPS lpr-hulpprogramma. In het pakket stuurprogramma's
beschikt u echter over een veel gebruikersvriendelijker LPR
GUI-programma.
Zo drukt u elk bestand af:
1
Typ
lpr <bestandsnaam>
op de opdrachtregel van de
Linux-shell en druk op
Enter
. Het venster LPR GUI wordt
weergegeven.
Als u alleen
lpr
intikt en op
Enter
drukt, wordt eerst het
venster Select file(s) to print (Af te drukken bestand(en)
selecteren) geopend. Selecteer de bestanden die u wilt
afdrukken en klik op
Open
.
2
In het venster LPR GUI selecteert u de printer in de lijst en
past u de eigenschappen van de printer en de afdruktaken aan.
Zie voor meer informatie over het venster Properties
pagina 33.
3
Klik op
OK
om te beginnen met afdrukken.
Een document scannen
U kunt een document scannen vanuit het venster Unified Driver
Configurator.
1
Dubbelklik op uw bureaublad op Unified Driver Configurator.
2
Klik op de knop om het venster Scanners
Configuration (Scanners configureren) te openen.
3
Selecteer de scanner in de lijst.
Als u slechts één MFP-apparaat hebt en als dit apparaat
is aangesloten op de computer en aan staat, verschijnt
uw scanner in de lijst en wordt deze automatisch geselecteerd.
Als er twee of meer scanners zijn aangesloten op de computer,
kunt u voor elke scantaak een andere scanner kiezen. Als
er bijvoorbeeld een document wordt gescand op de eerste
scanner, kunt u de tweede scanner selecteren, de opties
instellen en de scantaak tegelijkertijd starten.
4
Klik op
Properties
(Eigenschappen).
5
Plaats de te scannen documenten met de
bedrukte zijde
naar boven in de automatische documentinvoer of met
de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat.
6
Klik op
Preview
(Afdrukvoorbeeld) in het venster Scanner
Properties (Eigenschappen scanner).
Klik op uw
scanner