Operation Manual

3-5
PRINTER
Inhoudsopgave
3
Selecteer de afdrukinstellingen.
(1) Klik op het tabblad [Papier].
(2) Selecteer het papierformaat.
Als u instellingen op andere tabbladen wilt wijzigen,
klikt u op het gewenste tabblad en kiest u vervolgens
de instellingen.
(3) Klik op [OK].
Zorg dat het papierformaat gelijk is aan het ingestelde papierformaat in de softwareapplicatie.
Er kunnen tot negen aangepaste papierformaten worden opgeslagen. Het opslaan van een aangepast
papierformaat maakt het eenvoudiger dat formaat op te geven telkens wanneer u het gebruikt.
U kunt een papierformaat opslaan door [Aangepast papier] of een van de opties [Gebruiker 1] tot en met [Gebruiker
7] of [Lang papier] in het vervolgkeuzemenu te selecteren en op de toets [Aangepast] te klikken.
4
Klik op de knop [Afdrukken].
Het afdrukken begint.
(1)
(2)
(3)