Operation Manual

2-128
KOPIEERAPPARAATANDERE FUNCTIES
DE SCHERPTE VAN EEN AFBEELDING AANPASSEN
(SCHERPTE)
Met deze functie past u de scherpte aan voor een scherpere of zachtere afbeelding.
De scherpte moet worden opgegeven voordat het origineel wordt gescand.
1
Tik op de toets [Overige] en op de toets [Scherpte].
2
Tik op de toets of schuif met de
schuifbalk om de scherpte aan te
passen.
Selecteer [Scherper] voor scherpere omtrekken of [Minder
Scherp] voor zachtere omtrekken.
Wanneer u klaar bent met het invoeren van de instellingen,
tikt u achtereenvolgens op de toetsen en [Vorige].
De instelling voor scherpte annuleren:
Tik op de toets [Off].
3
Plaats het origineel.
Plaats het origineel in de documentinvoerlade van de automatische documentinvoereenheid of op de glasplaat.
AUTOMATISCHE DOCUMENTINVOEREENHEID (pagina 1-78)
GLASPLAAT (pagina 1-80)
Alle instellingen annuleren:
Tik op de toets [CA].
4
Tik op de toets [Kleur Start] of [Z/W Start] om het kopiëren te starten.
Zachter
Scherper
Overige
Voorbeeld-
weergave
Start
Kleur
Start
Vorige
Scherpte
Kleurmodus
Belichting
Type/belichting selecteren
Off
On
Scherper
1 2
3
Aanp. Formaat/Richting.
Origineel
Helderheid aanpassen
Helderheid
Dikte van RGB aanpassen
RGB
Minder Scherp
A3
CA
Z/W