Operation Manual

4-120
FAXF-CODECOMMUNICATIE GEBRUIKEN
2
Geef de bestemming op.
Een bestemming invoeren met de cijfertoetsenpagina 4-13
Een bestemming ophalen uit een adresboekpagina 4-14
Een bestemming ophalen met een zoeknummerpagina 4-17
Een bestemming ophalen uit een globaal adresboekpagina 4-18
Een verzendlogboek gebruiken om opnieuw te verzendenpagina 4-20
Als het subadres en het wachtwoord onder de snelkeuzetoetsen zijn opgeslagen, hoeft u stap 3 tot en met 6 niet uit te
voeren. Ga naar stap 7.
3
Tik op de toets [Subadres].
Voer '/' in.
4
Voer het subadres in met de cijfertoetsen.
5
Tik op de toets [Pascode].
Voer '/' in.
6
Voer het wachtwoord in met de cijfertoetsen.
Als een wachtwoord in het geheugenvak van het apparaat van de bestemming is weggelaten, hoeft u stap 5 en 6 niet uit
te voeren.
7
Tik op de toets [Start].
Het scannen begint.
Als u de pagina's van het origineel in de documentinvoerlade hebt geplaatst, worden alle pagina's gescand.
Er klinkt een pieptoon om aan te geven dat het scannen en verzenden is voltooid.
Als u het origineel op de glasplaat hebt geplaatst, moet u elke pagina afzonderlijk scannen.
Wanneer het scannen is voltooid, plaatst u het volgende origineel en tikt u op de toets [Start]. Herhaal dit totdat alle
pagina's zijn gescand en tik vervolgens op de toets [Lezen Klaar].
Er klinkt een pieptoon om aan te geven dat het scannen en verzenden is voltooid.
Wanneer het relayapparaat de fax ontvangt, zal het deze automatisch naar alle in het geheugenvak
geprogrammeerde doelapparaten doorsturen.
Als u de automatische documentinvoereenheid gebruikt om een origineel te scannen, tikt u op de toets [Voorbeeld-
weergave] om een voorbeeld van de afbeelding te bekijken voordat u de fax gaat verzenden. Zie 'HET TE VERZENDEN
BEELD CONTROLEREN (pagina 4-30)' voor meer informatie.