Operation Manual

7-111
SYSTEEMINSTELLINGENSYSTEEMINSTELLINGEN
Beheerinstellingen
Hiermee worden de beheerinstellingen opgeslagen voor gebruik bij inkomende routing.
Lijstnaam Instellingen
Registreren van doorstuurtabel uitschakelen Hiermee schakelt u de registratie van doorstuurtabel uit.
Wijzigen/verwijderen van doorstuurtabel
uitschakelen
Hiermee schakelt u wijziging van doorstuurtabel uit.
Wijzigen van doorstuurvoorwaarde uitschakelen
Hiermee schakelt u wijziging van voorwaarden voor doorsturen van
gegevens uit.
Instelling voor tijdelijk doorsturen via
bedieningspaneel uitschakelen
Hiermee schakelt u een instelling voor tijdelijk doorsturen van gegevens via
het apparaat uit.
Instelling afdrukstijl
Hiermee stelt u een afdrukstijl van ontvangen gegevens in.
Als u de optie [Altijd Afdrukken] of [Alleen opslaan bij fout] hebt
geselecteerd, voert u een bestandsnaam in.
Voorinstelling van teken
Voor het instellen van tekens die worden toegevoegd aan de bestandsnaam
als het bestand is opgeslagen.
Als 'Teken 1' en 'Teken 2' zijn ingesteld bij 'Bestandsnaamgeving nr 1 tot nr
7', worden de ingestelde tekens toegevoegd aan de bestandsnaam.
Voer maximaal 64 tekens in van volle of halve breedte.
Bestandsnaamgeving
Nr 1 - Nr 7
Voor het instellen van de informatie in de bestandsnaam tijdens het opslaan
van het bestand.
Indien ontvangen van een contact, dat
geregistreerd staat in het adresboek, wordt
naam afzender veranderd naar contactnaam.
Wanneer de afzender van de informatie is opgeslagen in het adresboek, dan
worden de gegevens van de afzender gewijzigd in de naam die is
opgeslagen in het adresboek.
1
De functie [Inkomende routing] inschakelen.
Tik op [Beheerinstellingen] in het menu.
Schakel de functie [Inkomende routing] via het instellingsscherm in.
2
Sla het nummer of adres van de afzender op.
Tik op [Registratie van afzendernummer/-adres] in het menu.
Voer het bestemmingsnummer of -adres in dat u wilt opslaan.
Als u alle ontvangen gegevens wilt doorsturen, hoeft u het afzendernummer en -adres niet afzonderlijk op te slaan.
3
Sla een doorstuurtabel op.
Tik op [Instellingen inkomende routing] in het menu.
Tik op de toets [Toevoegen] in het weergegeven scherm.
Wanneer het scherm [Tabelregistratie] worden weergegeven, slaat u de doorstuurtabel op.
4
Schakel de opgeslagen doorstuurtabel in.
Tik op [Instellingen inkomende routing] in het menu.
Stel de naam van de doorstuurtabel die u wilt inschakelen in op .
Als u doorstuurvoorwaarden wilt opgeven, selecteert u [Stuur door gebaseerd op de voorwaarden voor
doorstuurbestemmingen 1-3.] en selecteer ook [Altijd doorsturen] of [Doorsturen op geselecteerde dag & tijd]. Als u de
optie [Doorsturen op geselecteerde dag & tijd] hebt geselecteerd, kunt u de datum en tijd voor het doorsturen vooraf
instellen.