Operation Manual

3-9
PRINTER►AFDRUKKEN IN EEN WINDOWS-OMGEVING
AFDRUKKEN ALS DE FUNCTIE
GEBRUIKERSAUTHENTICATIE IS INGESCHAKELD
De gebruikersinformatie (zoals gebruikersnaam en wachtwoord) die moet worden ingevoerd, varieert naargelang de gebruikte
authenticatiemethode. U moet dan ook contact opnemen met de beheerder van het apparaat voordat u gaat afdrukken.
Als u 'Afdrukbeleid' hebt geconfigureerd op het tabblad [Configuratie] om ervoor te zorgen dat de gebruikersauthenticatie
altijd wordt uitgevoerd, moeten gebruikers voor elke afdrukopdracht worden geautoriseerd. Daarvoor moet u de
authenticatiegegevens invoeren in het dialoogvenster dat telkens als u gaat afdrukken wordt weergegeven.
De gebruikersauthenticatiefunctie van het apparaat kan niet worden gebruikt als de PPD-driver
*
is geïnstalleerd en de
standaard PS-printerdriver van Windows wordt gebruikt.
Daarom kan het apparaat zodanig worden geconfigureerd dat gebruikers waarvan de gebruikersgegevens niet op het
apparaat zijn opgeslagen, geen afdrukopdrachten kunnen uitvoeren.
* De PPD-driver stelt het apparaat in staat om af te drukken met de standaard PS-printerdriver van Windows.
Voorkomen dat gebruikers wier gebruikersinformatie niet op het apparaat is opgeslagen, afdrukopdrachten uitvoeren:
Bij "Instellingen (beheerder)" selecteert u [Gebruikers -bediening] → [Standaardinstellingen] → [Afdrukken door ongeldige
gebruiker uitschakelen].
1
In het venster met de eigenschappen van de printerdriver selecteert u de
printerdriver van het apparaat en klikt u op de knop [Voorkeursinstellingen].
De knop die wordt gebruikt om het eigenschappenvenster van de printerdriver te openen (meestal [Eigenschap] of
[Voorkeursinstellingen]), kan per toepassing verschillen.