Operation Manual

7-122
SYSTEEMINSTELLINGEN►SYSTEEMINSTELLINGEN
Papiersoort voor Auto Papierselectie
U kunt het papiertype* opgeven dat tijdens de functie Automatische papierselectie zal worden geselecteerd. Selecteer
een van de volgende instellingen:
• Normaal Papier 1
• Normaal Papier 2
•Recycled
Met deze instelling zullen via de functie Automatische papierselectie geen andere papiertypen worden geselecteerd dan
de opgegeven papiertypen.
* Het papiertype voor elke papierlade selecteert u met [Systeem- instellingen] in de 'Instellingen' → [Papierlade- instellingen].
Compatibiliteitsinstellingen voor Normaal Papier
Stel het gewicht in van normaal papier dat regelmatig wordt gebruikt. Selecteer Normaal papier 1 of Normaal papier 2.
Het gewicht van Normaal papier 1 is 60 tot 89 g/m
2
(16 tot 24 lbs bond). Het gewicht van Normaal papier 2 is 90 tot 105 g/m
2
(24 tot 28 lbs bond). Controleer het gewicht van het normaal papier dat u regelmatig gebruikt en maak de betreffende instelling.
Instelling tandemverbinding
Gebruik deze instelling om het poortnummer en IP-adres in te stellen van het apparaat dat als tandem-clientmachine
wordt gebruikt, wanneer twee apparaten als netwerkprinters via het TCP/IP-protocol worden gebruikt.
Master-machinemodus uitschakelen
Schakel deze instelling in om tandemverzending te blokkeren. (Normaalgesproken is het niet nodig deze instelling in te schakelen.)
Uitschakelen Client Machinemodus
Schakel deze instelling in om tandemontvangst te blokkeren. (Normaalgesproken is het niet nodig deze instelling in te schakelen.)
Standaard detecteren in automatische kleurmodus
Als de kleurmodus in de kleurmodus/modus afbeelding verzenden is ingesteld op automatisch, kan het punt van
onderscheid voor het detecteren of originelen kleur of zwart-wit zijn op één van de vijf niveaus worden ingesteld.
Wanneer dit is ingesteld op [Dichter Z/W], worden originelen eerder herkend als in kleur. Wanneer dit is ingesteld op [Dichter klr],
worden originelen eerder herkend als in kleur.
Statusindicatorinstell.
De statusindicator achter op het apparaat gaat branden of knipperen om de status van het apparaat aan te geven.
U kunt deze instelling aanpassen en zelf instellen welke status overeenkomt met het branden of knipperen van de
groene indicator (statusindicator). De indicator gaat uit wanneer Automatisch uitschakelen is ingeschakeld.
Groene indicator (statusindicator): U kunt aangeven welke taakbeheer- en originele scanstatus respectievelijk ervoor
zorgen dat de indicator brandt en knippert.
Rode indicator (foutindicator): Deze indicator gaat branden of knipperen wanneer er een fout optreedt op het apparaat.
De rode indicator (foutindicator) gaat branden en knipperen ongeacht het patroon dat u selecteert.
Als u de tandemfunctie wilt gebruiken als de gebruikersauthenticatie is ingeschakeld, moet u op zowel de mastermachine
als de clientmachine dezelfde combinatie gebruikersnaam en wachtwoord gebruiken. Als verschillende gebruikersnamen
en wachtwoorden worden gebruikt, kan het zijn dat de paginatelling niet aan het juiste gebruikersaantal wordt toegevoegd
of dat alleen kan worden afgedrukt via het hoofdapparaat.
De fabrieksinstelling voor het poortnummer is [50001]. Verander het poortnummer niet, tenzij u problemen ondervindt met deze instelling.
Status Patroon 1 Patroon 2 Patroon 3
Groene
indicator
(statusindica
tor)
Taak in uitvoering, zoals
papierinvoer of -uitvoer.
Groen: brandt - -
Gereedstatus of andere status waarin
het uitvoeren van taken mogelijk is.
- Groen: brandt -
Er is een origineel in de
documentinvoer geplaatst.
- - Groen: brandt
Apparaat verkeert in een andere
status dan de bovenstaande.
Groen: uit Groen: uit Groen: uit