Operation Manual

3-58
PRINTER
Inhoudsopgave
SCHERM AFDRUKINSTELLINGEN
Wanneer een bestand wordt opgeslagen op de machine, worden ook de afdrukinstellingen opgeslagen die van kracht
waren op het moment dat het bestand werd afgedrukt van de printerdriver. Onderstaande instellingen kunnen echter
worden gewijzigd wanneer u een opgeslagen bestand afdrukt.
Voor de procedure voor het gebruik van het instellingenscherm, zie "WERKEN MET HET BEDIENINGSPANEEL"
(pagina 1-9) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT".
(1) Toets [Print en Verwijder]
Het afdrukken begint zodra deze toets wordt
geselecteert. Als het afdrukken is voltooid, wordt het
bestand automatisch verwijderd.
(2) Toets [Print en Bewaar]
Het afdrukken begint zodra deze toets wordt
geselecteert. Het bestand wordt na het afdrukken niet
verwijderd.
(3) Toets [Papierformaat]
Selecteer met deze toets de papierlade waaruit papier
wordt aangevoerd.
(4) Toets [Aantal kopieën]
Gebruik deze toets om het aantal kopieën in te stellen.
(5) Toets [2-Zijdig]
Gebruik deze toets om de richting van de afbeelding op
de achterzijde van het papier te selecteren voor 2-zijdig
afdrukken. Selecteer de toets [2-Zijdig Boekje] om de
afbeelding aan de voor- en achterzijde in dezelfde
richting te plaatsen. Selecteer de toets [2-Zijdig
Schrijfblok] om de afbeelding aan de voor- en achterzijde
in de tegenovergestelde richting te plaatsen. Let erop dat
deze toetsen door het formaat en de richting van de
opgeslagen afbeelding een tegenovergesteld effect
kunnen opleveren.
Selecteer de toets [Uit] als u alleen op één kant van het
papier wilt afdrukken.
(6) Toets [Uitvoer]
Gebruik deze toets om Sorteren, Groep, Sorteren
Nieten* of Staffel* te selecteren.
* Als een afwerkingeenheid is geïnstalleerd.
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(1)