Operation Manual

4-74
FAX
Inhoudsopgave
EEN PROGRAMMA GEBRUIKEN VOOR HET
VERZENDEN
U kunt de toetsen op het display selecteren met de pijltoetsen en de [OK]-toets.
1
Plaats het origineel.
Plaats het origineel in de lade van de automatische documentinvoer of op de glasplaat in overeenstemming met de functies
die in het programma zijn opgeslagen.
Als het origineel afwijkt van de instelling van het formaat, stel dan het formaat van het origineel in.
SCANFORMAAT EN VERZENDFORMAAT OPGEVEN (pagina 4-51)
2
Speciale functies selecteren.
(1) Selecteer de toets [Spec. Functies].
(2) Selecteer de toets [Programma].
SPECIALE FUNCTIES (pagina 4-70)
3
Roep het opgeslagen programma op.
Selecteer de gewenste programmatoets.
4
Selecteer de aanvullende instellingen.
Als een programma wordt gebruikt kunnen de volgende
instellingen extra worden opgegeven:
Beeldinstellingen: Scanformaat origineel*, verzendformaat
Speciale functies: Timer-verzending, Kaart Formaat, Eigen
naam kiezen, Transmissie Rapport
* Eenmaal opgeslagen in het programma, kunnen ze niet meer
extra worden opgegeven.
Welk scherm verschijnt hangt af van de bestemming die is opgeslagen in het programma.
U kunt de modus hier niet wijzigen.
Functies die in het programma zijn opgeslagen kunnen hier niet worden geannuleerd.
5
Druk op de toets [STARTEN ZWART-WIT].
Het scannen begint.
Als u de pagina's van het origineel in de documentinvoerlade hebt geplaatst, worden alle pagina's gescand.
Er klinkt een pieptoon ten teken dat het scannen is voltooid.
Als u het origineel op de glasplaat scant, moet u pagina voor pagina scannen.
Wanneer het scannen voltooid is, plaats dan het volgende origineel en druk op de toets [STARTEN ZWART-WIT]. Herhaal
dit tot alle pagina's zijn gescand en selecteer dan de toets [Lezen Klaar].
Er klinkt een pieptoon ten teken dat het scannen is voltooid.
Om het scannen te annuleren...
Druk op de toets [STOP] ( ).
OKVORIGE
Program 1
Program 2
Program 3
Program 4
Program 5