Operation Manual

4-78
FAX
Inhoudsopgave
4
Geef het formaat van het origineel op.
(1) Voer het formaat van het origineel in.
Selecteer de cijferweergavetoets voor X (breedte) en
voer de breedte in.
Selecteer de cijferweergavetoets voor Y(hoogte) en
voer de hoogte in.
(A) Selecteer de toets [Formaat Herstellen] om het
origineelformaat weer op het standaardformaat in te
stellen.
(B) Selecteer het selectievakje [Passend om te zenden]
om het formaat van de afbeelding automatisch te
vergroten of te verkleinen en deze aan te passen aan
het verzendformaat. Het selectievakje hoeft niet
ingeschakeld te worden als u op het formaat van het
ingevoerde origineel wilt scannen.
(2) Selecteer de toets [Basismenu].
U kunt het getal ook met de toetsen wijzigen.
Het verzendformaat wordt automatisch geselecteerd op basis van het origineelformaat dat u hebt ingevoerd.
Na het selecteren van scannen kaart, kunt u het scanformaat en het verzendformaat wijzigen van de toetsen
[Scanformaat] en [Verzendformaat] op het basisscherm. In dit geval verschijnt het scherm van stap 3 op het
instelscherm voor het scanformaat. Raadpleeg "Het verzendformaat van het origineel opgeven" (pagina 4-55) voor
de procedure voor het instellen van het verzendformaat.
5
Druk op de toets [STARTEN ZWART-WIT] om de voorzijde van de kaart te
scannen.
Om het scannen te annuleren...
Druk op de toets [STOP] ( ).
6
Draai de kaart om zodat de achterkant kan worden gescand en druk op de toets
[STARTEN ZWART-WIT] om de achterzijde van de kaart te scannen.
Voordat u de achterkant van de kaart scant, kunt u de toets [Configureren] selecteren op het display om de belichting
te wijzigen.
Om het scannen te annuleren...
Druk op de toets [STOP] ( ).
OKVORIGE
(1)(A)
(2)
(B)
X
Y