Operation Manual

6-32
SYSTEEMINSTELLINGEN
Inhoudsopgave
BEDIENINGSPANEEL (BEHEERDER)
Netwerkinstellingen
De netwerkinstellingen worden hieronder beschreven. Selecteer de toets [Netwerkinstellingen] om de instellingen te
configureren.
IPv4-instellingen
Gebruik deze instelling om het IP-adres van de machine in te stellen
wanneer u de machine gebruikt in een TCP/IP (IPv4)-netwerk.
De instellingen worden hieronder weergegeven.
IP-adres*
Voer het IP-adres van de machine in.
IP-subnetmasker*
Voer het IP-subnetmasker in.
IP-gateway*
Voer het IP-gateway adres in.
DHCP
Gebruik deze instelling om het IP-adres automatisch te
verkrijgen met behulp van DHCP (Dynamic Host Configuration
Protocol). Wanneer deze instelling is ingeschakeld is het niet
nodig om het IP-adres handmatig in te voeren.
* Druk bij deze instellingen op de toets tijdens het
invoeren van een punt scheidingsteken.
IPv6-instellingen
Gebruik deze instelling om het IP-adres van de machine
in te stellen wanneer u de machine gebruikt in een
TCP/IP (IPv6)-netwerk.
De instellingen worden hieronder weergegeven.
IPv6-protocol inschakelen
Schakel deze instelling in.
DHCPv6
Gebruik deze instelling om het IP-adres automatisch te
verkrijgen met behulp van DHCP (Dynamic Host Configuration
Protocol). Wanneer deze instelling is ingeschakeld is het niet
nodig om het IP-adres handmatig in te voeren.
Handmatig adres
Voer het IP-adres van de machine in.
Lengte van prefix
Voer de lengte van het kengetal in (0 tot 128).
Standaard gateway
Voer het IP-gateway adres in.
TCP/IP inschakelen
Deze instelling moet zijn ingeschakeld om de machine te
kunnen gebruiken in een TCP/IP-netwerk.
NetWare inschakelen
Deze instelling moet zijn ingeschakeld om de machine te
kunnen gebruiken in een NetWare -netwerk.
EtherTalk inschakelen
Deze instelling moet zijn ingeschakeld om de machine te
kunnen gebruiken in een EtherTalk -netwerk.
NetBEUI inschakelen
Deze instelling moet zijn ingeschakeld om de machine te
kunnen gebruiken in een NetBEUI-netwerk.
NIC terugstellen
Hiermee zet u alle "Netwerkinstellingen" terug naar de
oorspronkelijke instelling.
Pingopdracht
Gebruik deze functie om te controleren of de machine kan
communiceren met een computer binnen het netwerk.
Specificeer het IP-adres van de betreffende computer en
selecteer de toets [Uitvoeren].
Druk op de toets tijdens het invoeren van een IPv4 IP-adres
om een punt scheidingsteken in te voeren. Er verschijnt een
melding waarin wordt aangegeven of de computer heeft
geantwoord of niet.
Als instellingen worden gewijzigd, gaan ze pas in nadat de machine opnieuw is gestart. Raadpleeg "DE VOEDING IN- EN
UITSCHAKELEN" (pagina 1-14) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT" voor het herstarten van de machine.
Zorg ervoor dat u de functie "TCP/IP inschakelen
"
hieronder inschakelt als de machine wordt
gebruikt in een TCP/IP-netwerk.
Als er gebruik wordt gemaakt van DHCP, kan het
toegeweze. Als het IP-adres verandert, geef de instelling
van de printerpoort dan nogmaals op en druk af.
Zorg ervoor dat u de functie "TCP/IP inschakelen"
hieronder inschakelt als de machine wordt
gebruikt in een TCP/IP-netwerk.
Als er gebruik wordt gemaakt van DHCP, kan het
toegeweze. Als het IP-adres verandert, geef de instelling
van de printerpoort dan nogmaals op en druk af.
In een IPv6-omgeving kan het apparaat met het
LPDof IPP-protocol werken.