Operation Manual

7-72
SYSTEEMINSTELLINGEN
Inhoudsopgave
Netwerkinstellingen
De netwerkinstellingen worden hieronder beschreven. Druk op de toets [Netwerkinstellingen] om de instellingen te configureren.
IPv4-instellingen
Gebruik deze instelling om het IP-adres van de machine
in te stellen wanneer u de machine gebruikt in een
TCP/IP (IPv4)-netwerk.
De instellingen worden hieronder weergegeven.
IP-adres
Voer het IP-adres van de machine in.
IP-subnetmasker
Voer het IP-subnetmasker in.
IP-gateway
Voer het IP-gateway adres in.
DHCP
Gebruik deze instelling om het IP-adres automatisch te
verkrijgen met behulp van DHCP (Dynamic Host
Configuration Protocol). Wanneer deze instelling is
ingeschakeld is het niet nodig om het IP-adres
handmatig in te voeren.
IPv6-instellingen
Gebruik deze instelling om het IP-adres van de machine
in te stellen wanneer u de machine gebruikt in een
TCP/IP (IPv6)-netwerk.
De instellingen worden hieronder weergegeven.
IPv6-protocol inschakelen
Schakel deze instelling in.
DHCPv6
Gebruik deze instelling om het IP-adres automatisch te
verkrijgen met behulp van DHCP (Dynamic Host
Configuration Protocol). Wanneer deze instelling is
ingeschakeld is het niet nodig om het IP-adres
handmatig in te voeren.
Handmatig adres
Voer het IP-adres van de machine in.
Lengte van prefix
Voer de lengte van het kengetal in (0 tot 128).
Standaard gateway
Voer het IP-gateway adres in.
TCP/IP inschakelen
Deze instelling moet zijn ingeschakeld om de machine te
kunnen gebruiken in een TCP/IP-netwerk.
NetWare inschakelen
Deze instelling moet zijn ingeschakeld om de machine te
kunnen gebruiken in een NetWare -netwerk.
EtherTalk inschakelen
Deze instelling moet zijn ingeschakeld om de machine te
kunnen gebruiken in een EtherTalk -netwerk.
NetBEUI inschakelen
Deze instelling moet zijn ingeschakeld om de machine te
kunnen gebruiken in een NetBEUI-netwerk.
NIC terugstellen
Hiermee zet u alle "Netwerkinstellingen" terug naar de
oorspronkelijke instelling.
Pingopdracht
Gebruik deze functie om te controleren of de machine
kan communiceren met een computer binnen het
netwerk.
Specificeer het IP-adres van de betreffende computer en
druk op de toets [Uitvoeren]. Er verschijnt een melding
waarin wordt aangegeven of de computer heeft
geantwoord of niet.
Als instellingen worden gewijzigd, gaan ze pas in nadat de machine opnieuw is gestart. Raadpleeg "DE VOEDING IN- EN
UITSCHAKELEN" (pagina 1-15) in "1. VOORDAT U DE MACHINE GEBRUIKT" voor het herstarten van de machine.
Zorg ervoor dat u de functie "TCP/IP inschakelen"
hieronder inschakelt als de machine wordt
gebruikt in een TCP/IP-netwerk.
Als er gebruik wordt gemaakt van DHCP, kan het
toegewezen IP-adres automatisch worden
gewijzigd. Als het IP-adres wordt gewijzigd, is
afdrukken niet mogelijk.
Zorg ervoor dat u de functie "TCP/IP inschakelen"
hieronder inschakelt als de machine wordt
gebruikt in een TCP/IP-netwerk.
Als er gebruik wordt gemaakt van DHCP, kan het
toegewezen IP-adres automatisch worden
gewijzigd. Als het IP-adres wordt gewijzigd, is
afdrukken niet mogelijk.
In een IPv6-omgeving kan het apparaat met het
LPDof IPP-protocol werken.