Operation Manual

7-67
SYSTEEMINSTELLINGEN
Inhoudsopgave
Apparaatbeheer
Deze instellingen zijn bedoeld voor de geïnstalleerde randapparatuur. Druk op de toets [Apparaatbeheer] en configureer
de instellingen.
Overige instellingen
Invoermodus origineel
(Wanneer een automatische documentinvoer
geïnstalleerd is.)
De onderstaande invoerfuncties kunnen worden
ingesteld als standaard in de functies Kopiëren,
Scannen naar schijf en Beeld verzenden. Wanneer een
modus regelmatig wordt gebruikt, hoeft u niet meer
steeds dezelfde modus in te stellen.
• Originelen van gemixt formaat (zelfde breedte (alleen
kopieerfunctie/andere breedte)
• Langzame scanmodus
Positie Nietapparaat Aanpassen
(Als een zadelsteek afwerkingseenheid is geïnstalleerd.)
Wanneer een zadelsteek afwerkingseenheid is geïnstalleerd,
kunt u deze instelling gebruiken om de nietpositie
(vouwpositie) in de functie Inbindkopie nieten aan te passen.
U kunt de waarde aanpassen in stappen van 0,2 mm
binnen een bereik van ±5,0 mm vanaf de uitgangspositie
van elk papierformaat.
Instelling voor automatische
papierselectie
U kunt het papiertype* voor de functie automatische
papierselectie specificeren. Selecteer een van de volgende
instellingen:
• Normaal papier
• Normaal en gerecycled papier
• Gerecycled papier
Dankzij deze functie zullen er via de functie Automatische
papierselectie geen andere papiertypen worden
geselecteerd dan de gespecificeerde papiertypen.
* Het papiertype dat is ingesteld voor elke papier laden
met behulp van "Papierlade-Instellingen" (pagina 7-13)
in de systeeminstellingen (algemeen).
Instelling tandemverbinding
Gebruik deze instelling om het poortnummer en IP-adres
van de machine die wordt gebruikt als slave-apparaat in
te stellen wanneer twee machines worden gebruikt als
netwerkprinter via het TCP/IP-protocol.
Master-apparaatmodus uitschakelen
Schakel deze instelling in om tandemverzending te
blokkeren. (Normaal gesproken is het niet nodig deze
instelling in te schakelen.)
Slave-apparaatmodus uitschakelen
Schakel deze instelling in om tandemontvangst te
blokkeren. (Normaal gesproken is het niet nodig deze
instelling in te schakelen.)
1
2
12
11
Positie
verplaatst in
negatieve richting
.
Positie verplaatst in
positieve richting.
Max. + 5 mm Min. - 5 mm
Referentiepositie
De standaardinstelling voor het poortnummer is
[50001]. Verander het poortnummer niet, tenzij u
problemen hebt met deze instelling.
Om de tandemfunctie te gebruiken wanneer
gebruikersauthenticatie is ingeschakeld, moeten
dezelfde gebruikersnaam en wachtwoord worden
gebruikt op zowel het master-apparaat als het
slave-apparaat. Als er verschillende
gebruikersnamen en wachtwoorden worden
gebruikt, kan het zijn dat de paginantelling niet aan
het juiste gebruikersaantal of uitsluitend aan het
master-apparaat wordt toegevoegd.