User manual

255
NL
5.4 KORTE RICHTLIJN APPARAATINSTELLINGEN
Instellingen zoals taal, maateenheid, correctiefactor, geslacht, verjaardag,
gewicht, max. hartslag, contrast, logboekinterval, logboek, toetsgeluid en
zonealarm stelt u altijd op dezelfde manier in: U kiest de instelling, verandert
de waarde en slaat de gewijzigde instelling op.
Voorwaarde: Uw Running Computer toont de Instelmodus (hoofdstuk 5.1).
1 Toets PULSE (-) of SPEED (+) net zo vaak indrukken,
tot u bij de gewenste instelling komt.
2 Toets SET indrukken, de waarde van de instelling knippert.
3 Toets PULSE (-) of SPEED (+) net zo vaak indrukken,
tot de gewenste waarde getoond wordt.
4 Toets SET indrukken, de instelling is gewijzigd.
U kunt nu naar een andere instelling bladeren.
5 INSTELMODUS
5.5 APPARAAT INSTELLEN
5.5.1 TAAL INSTELLEN
5.5.2 MAATEENHEID INSTELLEN
5.5.4 CORRECTIEFACTOR
5.5.3 KALIBRATIE
Zoals in Hoofdstuk 5.4 “Korte handleiding apparaatinstellingen” beschreven.
Zoals in Hoofdstuk 5.4 “Korte handleiding apparaatinstellingen” beschreven.
De correctiefactor wordt in een apart hoofdstuk beschreven,
zie hoofdstuk 6 “Kalibratie & correctiefactor”.
De kalibratie wordt in een apart hoofdstuk beschreven, zie hoofdstuk 6
“Kalibratie & correctiefactor”.