SIMPLY CLEVER INSTRUCTIEBOEKJE ŠKODA Rapid Spaceback
5JJ012732AG
Voorwoord U heeft gekozen voor een ŠKODA. Hartelijk dank voor het vertrouwen. De beschrijving van de wagenbediening, belangrijke aanwijzingen over veiligheid, wagenverzorging, onderhoud en zelfhulp, alsmede technische wagengegevens staan in dit instructieboekje. Bij wagens met infotainment vindt de bediening van enkele functies en wagensystemen plaats via het infotainment. Naast dit instructieboekje ook het instructieboekje van het infotainment aandachtig lezen.
Inhoudsopgave Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens 4 Boordliteratuur 6 Omschrijvingen 7 Opbouw van het instructieboekje en verdere informatie 8 Gebruikte afkortingen Veiligheid Passieve veiligheid Algemene aanwijzingen Juiste en veilige zithouding 10 10 10 Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels gebruiken Gordeloprolautomaten en gordelspanners 13 13 15 Airbagsysteem Beschrijving van het airbagsysteem Airbags buiten werking stellen 16 16 18 Veilig vervoer van kinderen Kin
Tips om het zelf te doen Nooduitrusting en tips om het zelf te doen Nooduitrusting Wiel verwisselen Bandenafdichtset Starthulp Wagen afslepen Afstandsbediening - batterij vervangen Noodontgrendeling/-vergrendeling Ruitenwisserbladen vervangen 145 145 146 150 152 153 155 155 157 Zekeringen en gloeilampjes Zekeringen Gloeilampjes 158 158 162 Technische gegevens Technische gegevens Fundamentele wagengegevens Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van het motortype 167 167 172 Trefwoordenlijst Inhoudsopgav
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie voor nieuwe wagens Productaansprakelijkheid Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform de wettelijke voorschriften en het koopcontract aansprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA, aan ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele accessoires. ŠKODA garantie voor nieuwe wagens Naast de aansprakelijkheid voor het product biedt de firma ŠKODA AUTO u de ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna "ŠKODA garantie" genoemd).
▶ Invloeden van buitenaf (bv. een ongeval, hagel, overstroming enz.). ▶ Aan of in de wagen zijn onderdelen gemonteerd waarvan het gebruik door ŠKODA AUTO niet is vrijgegeven of waardoor de wagen op een door ŠKODA AUTO niet toegestane wijze is veranderd (bv. tuning). ▶ Een niet tijdig bij een specialist gemeld defect of een defect dat niet vakkundig is verholpen. Let op De ŠKODA garantieverlenging is alleen in enkele landen verkrijgbaar.
Boordliteratuur In de boordliteratuur kunt u altijd dit instructieboekje vinden. Afhankelijk van de uitrusting kan de boordliteratuur ook het Infotainment-instructieboekje bevatten. Boordliteratuur online Afb. 1 Boordliteratuur online op de ŠKODA-internetpagina's Instructieboekje Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievarianten van de wagen en voor alle bijbehorende modelvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Omschrijvingen Let op In teksten met dit symbool staat extra informatie. Gebruikte begrippen "Specialist" - Werkplaats die vakkundig servicewerkzaamheden aan wagens van het merk ŠKODA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKODA Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook een onafhankelijke werkplaats zijn.
Opbouw van het instructieboekje en verdere informatie Opbouw van het instructieboekje Het instructieboekje is hiërarchisch in de volgende delen onderverdeeld. ■ Segment (bv. Raadgevingen voor het gebruik) - de titel van het segment staat onderaan de linkerbladzijde vermeld ■ Hoofdstuk (bv. Controleren en bijvullen) - de titel van het hoofdstuk staat altijd onderaan de rechterbladzijde vermeld ■ Subhoofdstuk (bv.
Gebruikte afkortingen Afkorting Betekenis 1/min Omwentelingen per minuut van de motor ABS Antiblokkeersysteem AG Automatische versnellingsbak AGM Accutype ASR Tractiecontrole CO2 Koolstofdioxide COC Conformiteitsverklaring DSG Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling EDS Elektronisch sperdifferentieel ECE Europese Economische Commissie EPC Controle van de motorelektronica ESC Stabiliteitscontrole ET Inpersdiepte van de velg EU Europese Unie HBA Remassistent HHC B
▶ Kinderen beschermen in een geschikt kinderzitje » pag. 20, Veilig vervoer van kinderen. ▶ De juiste zithouding innemen. Uw passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen. » pag. 10, Juiste en veilige zithouding.
▶ De ▶ De ledematen niet uit het raam steken. voeten niet op de zitting leggen. ATTENTIE ■ De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de lichaamslengte worden ingesteld en de veiligheidsgordels moeten altijd goed omgegespt zijn, zodat de inzittenden zo optimaal mogelijk worden beschermd. ■ Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veiligheidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt veiligheidssysteem worden vastgezet » pag.
Stand van het stuurwiel instellen Juiste zithouding van de bijrijder Lees en bekijk eerst op bladzijde 11. De stand van het stuurwiel kan in hoogte en in lengterichting worden versteld. › De borghendel onder het stuurwiel in pijlrichting 1 zwenken » afb. 3. › Het stuurwiel in de gewenste stand zetten. Het stuurwiel kan in pijlrichting 2 worden versteld. › De borghendel tot de aanslag in pijlrichting 3 drukken.
Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels gebruiken Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Goed verloop van gordelband Veiligheidsgordels omgespen en losmaken 14 14 Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een goede bescherming bij ongelukken. Ze verkleinen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en vergroten de kans een zwaar ongeval te overleven. De gordels reduceren de bewegingsenergie aanzienlijk.
Goed verloop van gordelband Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen › De doorvoerplaat in pijlrichting omhoog verschuiven » afb. 5 - . › Of: De borgklem in de richting van de pijlen 1 samendrukken en de doorvoerplaat omlaag verschuiven in pijlrichting 2 » afb. 5 - . › Na het verstellen met een ruk aan de veiligheidsgordel trekken om te controleren of de doorvoerplaat goed is vergrendeld. ATTENTIE Altijd op het juiste verloop van de veiligheidsgordel letten.
› De slotgesp in het bij de stoel behorende gordelslot » afb. 6 - steken tot De veiligheidsgordels worden bij een ongeval met een bepaalde hevigheid door de gordelspanner gespannen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging wordt voorkomen. deze hoorbaar vastklikt. › Aan de veiligheidsgordel trekken om te controleren of de slotgesp goed in het slot is vastgeklikt. Losmaken › De slotgesp vastpakken en de rode knop in het gordelslot indrukken » afb. 6 - , de slotgesp springt uit het slot.
Voorairbags - bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse beweging van de bestuurder en de bijrijder gedempt en het gevaar voor letsel voor hoofd en bovenlichaam verminderd. Airbagsysteem Beschrijving van het airbagsysteem De voorairbags zijn gemarkeerd met het opschrift in het stuurwiel en in het dashboard aan bijrijderszijde.
Airbagactivering Bij een airbagactivering gebeurt het volgende. ▶ De alarmlichten worden ingeschakeld. ▶ Alle portieren worden ontgrendeld. ▶ De brandstoftoevoer naar de motor wordt onderbroken. ▶ De binnenverlichting gaat branden (als de automatische bediening van de binnenverlichting ingeschakeld is - stand ).
ATTENTIE Aanwijzingen voor voorairbags ■ Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens 25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden » afb. 9 - A . Als deze afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar! Bovendien moeten de voorstoelen en de hoofdsteunen altijd in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen bedoeld voor de volgende situaties. ▶ Indien een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel moet worden gebruikt » pag. 20. ▶ Indien ondanks een correcte instelling van de bestuurdersstoel de afstand van ten minste 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen niet kan worden aangehouden. ▶ Indien in verband met een handicap speciale accessoires in de buurt van het stuurwiel nodig zijn.
ATTENTIE (vervolg) De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking stellen! Anders kunt u een storing in het systeem voor het buiten werking stellen van de airbag veroorzaken. ■ Als het controlelampje knippert, dan wordt de bijrijdersairbag bij een ongeval niet geactiveerd! Het airbagsysteem zo snel mogelijk door een specialist laten controleren.
ATTENTIE (vervolg) Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of een verkeerde zithouding innemen, staan ze bij een ongeval bloot aan een groter risico op lichamelijk letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de bijrijdersstoel worden vervoerd - als het airbagsysteem bij een ongeval wordt geactiveerd kunnen ze zwaar gewond raken of zelfs worden gedood! ■ Let voor het goede verloop van de gordels beslist op de gegevens van de fabrikant van het kinderzitje.
hoogte van de bijrijdersveiligheidsgordel zo instellen, dat de gordel in de doorvoerplaat niet "geknikt" is. Bij een ongeval bestaat er gevaar voor verwondingen door de veiligheidsgordel, in het halsgedeelte van het betreffende kind! ATTENTIE Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een naar achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt.
Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt vervoerd. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden. Lees en bekijk eerst op bladzijde 20.
Gebruik van kinderzitjes met het -systeem Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd wordt vervoerd. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden. Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes met het -systeem op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Bevestigingsogen van het -systeem Afb. 15 Bevestigingsogen van het -systeem is een bevestigingssysteem dat de bewegingen van de bovenzijde van het kinderzitje beperkt. De bevestigingsogen A voor de bevestigingsgordel van een kinderzitje met het -systeem zitten aan de achterzijde van de rugleuningen van de buitenste zitplaatsen achterin » afb. 15.
Afb.
23 Bediening 24 25 Bestuurdersruimte Overzicht 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 Elektrische ruitbediening Slotgreep Elektrische buitenspiegelverstelling Luchtroosters Parkeerkaarthouder Bedieningshendel (afhankelijk van de uitrusting): ▶ Knipper- en grootlicht ▶ Snelheidsregelsysteem ▶ Snelheidsbegrenzer Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorairbag Toetsen voor de bediening van het informatiesysteem Instrumentenpaneel Bedieningshendel: ▶ Ruitenwissers en -sproeiers ▶ Infor
1 Instrumenten en controlelampjes 2 Instrumentenpaneel 3 Inleiding voor het onderwerp 4 5 6 7 Toerenteller » pag. 28 Met controlelampjes » pag. 29 Display » pag. 37 Snelheidsmeter ▶ Met controlelampjes » pag. 29 Rij controlelampjes » pag. 29 Bedieningstoets: ▶ Tijd instellen » pag. 38 ▶ Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen » pag. 37 ▶ Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven » pag. 42 Koelvloeistoftemperatuurmeter » pag. 29 Brandstofmeter » pag.
De tankinhoud bedraagt ongeveer 55 liter. Koelvloeistoftemperatuurmeter Afb. 19 Koelvloeistoftemperatuurmeter Geldt alleen voor wagens met het instrumentenpaneel in variant 1 » afb. 17 op pag. 28. De weergave » afb. 19 werkt alleen bij ingeschakeld contact. Koude bereik - de naald staat in het bereik A , de motor heeft zijn bedrijfstemperatuur nog niet bereikt. Hoge motortoerentallen en sterke motorbelasting moeten worden voorkomen. Bedrijfsbereik - de naald staat in bereik B .
Bandenspanning Brandstofreserve Knipperlicht Aanhangwagenknipperlichten Mistlampen Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer Rempedaal (automatische versnellingsbak) Grootlicht Automatische versnellingsbak Gordelwaarschuwingslampje achter Dynamo Koelvloeistof Motoroliedruk Motoroliepeil Defect lampje Roetfilter (dieselmotor) Ruitensproeiervloeistofpeil Start-stopsysteem Weergave voor lage temperatuur Afstandswaarschuwing (Front Assist) Voorwaarschuwing/noodstop (
Gordelwaarschuwingslampje voor Lees en bekijk eerst op bladzijde 30. brandt - de bestuurder resp. bijrijder heeft de veiligheidsgordel niet omgegespt. Bij een snelheid hoger dan 25 km/h knippert het controlelampje en klinkt er gelijktijdig een akoestisch waarschuwingssignaal. Als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel vervolgens niet binnen ca. 2 seconden omgespt, wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld en brandt het controlelampje continu.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje doven. Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een storing in het systeem. ▶ Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen. Nadere informatie over het ESC-systeem » pag. 99, Stabiliseringscontrole (ESC) of ASR-systeem » pag. 100, Aandrijfslipregeling (ASR). Aandrijfslipregeling (ASR) uitgeschakeld Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
▶ De hulp van een specialist inroepen. De bijrijdersvoorairbag is met de sleutelschakelaar buiten werking gesteld brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden. Een van de airbags of gordelspanners is met het diagnose-apparaat buiten werking gesteld brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden en knippert vervolgens nog 12 seconden. Airbag/ gordelspanner uitgeschakeld.
knippert - het rechterknipperlicht is ingeschakeld. Automatische versnellingsbak Bij een storing van het knipperlicht, knippert het controlelampje ongeveer twee keer zo snel (geldt niet bij aanhangwagengebruik). Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beide controlelampjes. Versnellingsbak oververhit Het controlelampje verschijnt alleen op het MAXI DOT-display. Aanhangwagenknipperlichten Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
Als de veiligheidsgordel op de achterste zitplaats wordt omgegespt resp. afgedaan, gaat het betreffende lampje kort branden en geeft hiermee de actuele gordelstatus aan. ▶ Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen. ▶ De rit pas weer voortzetten nadat het controlelampje Dynamo Lees en bekijk eerst op bladzijde 30. brandt - bij draaiende motor wordt de accu niet geladen. ▶ Omdat tijdens het rijden de accu wordt ontladen, dienen alle niet beslist noodzakelijke elektrische verbruikers (bv.
Storing in motoroliepeilsensor Oliesensor: werkplaats! brandt OLIESENSOR WERKPLAATS ATTENTIE De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeersomstandigheden aanpassen. ■ Het roetfilter bereikt bijzonder hoge temperaturen, er bestaat brandgevaar en er kunnen zware verwondingen ontstaan. Daarom de wagen nooit op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met licht ontvlambare materialen (bv. droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brandstof) in contact kan komen.
ATTENTIE Ook bij buitentemperaturen van rond +4 °C kan gladheid optreden! Ga er daarom niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het op de weg niet glad is. Afstandswaarschuwing (Front Assist) Lees en bekijk eerst op bladzijde 30. Het controlelampje verschijnt alleen op het MAXI DOT-display. brandt - de veilige afstand tot de voorligger is onderschreden. Informatie over het systeem Front Assist » pag. 109.
4 5 6 7 8 9 10 11 Portierwaarschuwing Service-intervalindicatie Buitentemperatuur Snelheidsregelsysteem/Speedlimiter Totale afgelegde afstand Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip) Tijd Controlelampjes van het start-stopsysteem Gekozen versnelling / schakeladvies Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak Buitentemperatuur Controlelampjes Rijgegevens (multifunctie-indicatie) Totale afgelegde afstand Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip) Snelheidsreg
Auto-Check-Control Bediening via het multifunctiestuurwiel Bij ingeschakeld contact worden in de wagen continu de werking en toestanden van de afzonderlijke wagensystemen gecontroleerd. Als een systeemstoring aanwezig is, wordt op het display in het instrumentenpaneel de betreffende melding weergegeven. Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de meldingen telkens weer weergegeven. Na de eerste weergave van de melding worden nog steeds de controlelampjes (gevaar) resp.
Gemiddelde snelheid - wordt sinds het wissen van het geheugen doorlopend berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedurende de eerste 300 m van de rit geen waarde weergegeven. Ritgegevens (multifunctie-indicatie) Inleiding voor het onderwerp Afgelegde afstand - afgelegde afstand sinds het wissen van het geheugen.
Geheugen Afb. 26 Geheugenweergave: MAXI DOTdisplay () / segmentdisplay () De volgende rijgegevens worden in de geheugens opgeslagen. ▶ Gemiddeld brandstofverbruik. ▶ Afgelegde afstand. ▶ Gemiddelde snelheid. ▶ Rijtijd. Let op Door het loskoppelen van de accu worden alle opgeslagen waarden gewist. MAXI DOT-display Het systeem slaat gegevens op in de drie hierna beschreven geheugens, die op het display op positie A worden weergegeven » afb. 26. Sinds start () resp.
Menupunt Navigatie In het menupunt Navigatie worden de volgende gegevens weergegeven. ▶ Rijadviezen ▶ Kompas ▶ Laatste reisdoelen Menupunt Audio Menupunt Hulpsystemen In het menupunt Hulpsystemen kan het systeem Front Assist worden geactiveerd/gedeactiveerd. Service-intervalindicatie Inleiding voor het onderwerp In het menupunt Audio worden de volgende gegevens weergegeven. In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Radio ▶ Actueel beluisterde zender (naam/frequentie).
De weergaven over het nog resterende aantal kilometers en dagen tot de volgende servicetermijn kunnen ook in het infotainment worden getoond » Instructieboekje infotainment. SmartGate Inleiding Servicemeldingen Afb. 28 QR-code met verwijzing naar de ŠKODA-internetpagina's Meldingen vóór het bereiken van de servicetermijn Voordat de servicetermijn wordt bereikt verschijnt op het display na het inschakelen van het contact het symbool en een melding met betrekking tot het aantal kilometers resp.
Verbinding met SmartGate via Wi-Fi Dit verbindingstype is bedoeld voor externe apparaten met het Android- en iOS-besturingssysteem. Verbindingsopbouw met een extern apparaat met het Android-systeem › Het contact inschakelen. › Op het te verbinden externe apparaat Wi-Fi inschakelen en naar beschikbare Wi-Fi-netwerken laten zoeken (zie instructieboekje van het te verbinden externe apparaat). › In het menu met gevonden netwerken het menupunt met "SmartGate_..."1) kiezen.
SmartGate-webinterface Ontgrendelen en openen In de SmartGate-webinterface kunnen de SmartGate-parameters worden ingesteld. In de webbrowser van het via Wi-Fi met SmartGate verbonden externe apparaat het volgende adres ingeven. HTTP://192.168.123.1 De wijzigingen worden pas na het aantippen van de knop "Save" en aansluitend de knop "Reboot" effectief.
ATTENTIE Bij het verlaten van de wagen de sleutel nooit in de wagen achterlaten. Onbevoegde personen (bv. kinderen) zouden de wagen kunnen vergrendelen, het contact kunnen inschakelen of de motor kunnen starten - gevaar voor verwondingen en ongevallen! ■ Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn, bv. kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. Deze personen zouden mogelijkerwijze niet in staat zijn, de wagen zelfstandig te verlaten of zichzelf te redden.
Ontgrendelen/vergrendelen - KESSY Indien de achterklep pas na het vergrendelen van de wagen wordt gesloten en de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in de bagageruimte achterblijft, wordt de achterklep automatisch ontgrendeld (gedeeltelijk geopend). Na het automatisch ontgrendelen knipperen de knipperlichten viermaal. De achterklep blijft ontgrendeld (gedeeltelijk geopend), de andere portieren blijven vergrendeld. VOORZICHTIG Enkele handschoensoorten kunnen de ontgrendelings- resp.
ATTENTIE Van binnenuit vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te komen - levensgevaar! Safebeveiliging Lees en bekijk eerst en op bladzijde 46. De safebeveiliging voorkomt het openen van de portieren van binnenuit en de ruitbediening. Daardoor wordt een mogelijke inbraakpoging in de wagen bemoeilijkt. Inschakelen De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen van buitenaf wordt vergrendeld.
Kindersloten Portier openen/sluiten Afb. 34 Achterportier: kinderslot in-/uitschakelen Afb. 33 Portiergreep/slotgreep Lees en bekijk eerst en op bladzijde 46. › Om het portier van buitenaf te openen, de wagen ontgrendelen en in pijl- richting aan de portiergreep A trekken » afb. 33. › Om het portier van binnenuit te openen, aan de portiergreep B trekken en het portier van u af drukken. › Om het portier van binnenuit te sluiten, de portiergreep C vastpakken en het portier sluiten.
Bij een storing van de centrale vergrendeling kunnen de wagenportieren resp. de achterklep worden noodvergrendeld resp. noodontgrendeld » pag. 155. Storing in KESSY-systeem Bij een storing in het KESSY-systeem wordt op het display in het instrumentenpaneel de betreffende melding weergegeven. Lage spanning van de sleutelbatterij Als de spanning in de sleutelbatterij te laag is, verschijnt op het display in het instrumentenpaneel een melding om de batterij te vervangen. De batterij vervangen » pag. 155.
De beide systemen moeten worden uitgeschakeld als de mogelijkheid bestaat dat het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bv. door personen of huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bv. per spoor of boot) of moet worden afgesleept. Achterklep openen/sluiten Deactivering › Het contact uitschakelen en het bestuurdersportier openen. › De knop op de middentunnel aan bestuurderszijde indrukken » afb. 35, in de knop gaat het symbool branden. › De wagen binnen 30 seconden vergrendelen.
Ruitbediening Mechanische ruitbediening Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Mechanische ruitbediening Elektrische ruitbediening Sluitkrachtbegrenzing Storingen 52 52 53 53 De ruiten kunnen met de aan de betreffende portierbekleding bevestigde slinger mechanisch worden bediend.
Afb. 39 Schakelaar van ruitbediening Sluitkrachtbegrenzing Lees en bekijk eerst en op bladzijde 52. Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten onderbroken en gaat de ruit weer enkele centimeters omlaag. Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende 10 seconden verhindert, wordt de sluitprocedure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele centimeters omlaag. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 52. De elektrische ruitbediening werkt alleen als het contact is ingeschakeld.
› De betreffende schakelaar opnieuw omhoogtrekken en gedurende 1 seconde vasthouden.
Bediening van verlichtingsfunctie Let op Als bij ingeschakeld dimlicht het contact wordt uitgeschakeld, wordt het dimlicht automatisch uitgeschakeld1) en brandt het stadslicht. Het stadslicht wordt na het eruit trekken van de contactsleutel, bij wagens met een startknop na het openen van het bestuurdersportier, uitgeschakeld. ■ Als er in de lichtschakelaar een storing optreedt, wordt het dimlicht automatisch ingeschakeld. ■ Afb.
ATTENTIE Bij slecht zicht altijd het dimlicht inschakelen. Knipper- en grootlicht ATTENTIE Het grootlicht resp. grootlichtsignaal alleen gebruiken als de andere verkeersdeelnemers daardoor niet worden verblind. Automatische aansturing rijverlichting Afb. 41 Bedieningshendel: Knipperlichten grootlichtbediening Lees en bekijk eerst op bladzijde 54. Bedieningshendelstanden » afb.
VOORZICHTIG Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de steun van de binnenspiegel resp. in het dashboard bevestigde sensor geregistreerd. De sensor niet afdekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed. Mistlampen/mistachterlicht Afb. 43 Lichtschakelaar - mistlampen/mistachterlicht inschakelen Mistlampen met de functie CORNER Lees en bekijk eerst op bladzijde 54. De CORNER-functie schakelt de mistlamp aan de betreffende wagenzijde automatisch in (bv.
Alarmlichten Afb. 44 Toets voor alarmlichten Lees en bekijk eerst op bladzijde 54. › Om de alarmlichten in en uit te schakelen de toets indrukken » afb. 44. Bij het inschakelen knipperen alle knipperlichten en het controlelampje in de toets, samen met de controlelampjes in het instrumentenpaneel. De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld. Bij het activeren van de airbags worden de alarmlichten automatisch ingeschakeld.
Binnenverlichting voorin Led-binnenverlichting voorin De led-verlichting verlicht de opbergvakken in de middenconsole, in de portieren en de voetenruimte. Het inschakelen van de verlichting volgt automatisch na het ontgrendelen van de wagen of het openen van het portier, het uitschakelen volgt automatisch na het vergrendelen van de wagen of 30 s na het sluiten van het portier.
De verlichting achterin - variant 1 wordt samen met de automatische bediening van de verlichting voorin bediend1) . ▶ Bij ingeschakelde verlichting voorin brandt automatisch ook de verlichting achterin. ▶ Bij uitgeschakelde verlichting voorin kan de verlichting achterin naar behoefte worden in-/uitgeschakeld. Toetsen voor de verwarming (afhankelijk van de wagenuitrusting) » afb.
Rolgordijn van het panoramadak Afb. 49 Rolgordijn openen Lees en bekijk eerst VOORZICHTIG Als de ruitenwissers zich in de ruststand bevinden, kunnen ze niet van de voorruit worden weggeklapt. Voordat de ruitenwissers van de ruit worden weggeklapt, moeten de wissers in de servicestand worden gezet » pag. 157. ■ Bij lage temperaturen en in de winter vóór het inschakelen van het contact controleren of de ruitenwisserbladen niet zijn vastgevroren.
Tipwissen van de ruit (tegen de veerdruk in) Instelling van het ruitenwisinterval voor de stand - door de instelling van de schakelaar in pijlrichting wissen de ruitenwissers vaker Sproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in) - na het loslaten van de bedieningshendel voeren de ruitenwissers nog 1 tot 3 wisbewegingen uit A Het automatisch wissen bij regen kan in het infotainment worden geactiveerd/gedeactiveerd » Instructieboekje infotainment.
Dimstand binnenspiegel ATTENTIE Zelfdimmende spiegels bevatten een elektrolyt, die bij een gebroken spiegelglas kan weglekken - dit kan de huid, ogen en ademhalingsorganen prikkelen. ■ Als de ogen en huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de betreffende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel water afspoelen. Zo nodig medische hulp inroepen. ■ Buitenspiegel Afb. 52 Binnenspiegel: Met handmatige dimming / met zelfdimming Lees en bekijk eerst op bladzijde 62.
Buitenspiegels naar binnen klappen De spiegel kan handmatig in de richting van de zijruit worden geklapt. Om de spiegel weer in de uitgangsstand te zetten, dient de spiegel van de zijruit terug te worden geklapt tot deze duidelijk vergrendelt. ATTENTIE Het spiegelglas van de buitenspiegels niet aanraken als de spiegelverwarming is ingeschakeld, er bestaat gevaar voor verbranding.
Let op In het verstelmechanisme voor de rugleuning kan na enige tijd speling ontstaan. Rugleuningen Armsteunhoogte instellen Afb. 55 Armsteun optillen Afb. 56 Rugleuning neerklappen / paraatheidsstand van de veiligheidsgordel Lees en bekijk eerst Alvorens de rugleuning naar voren te klappen de voorstoelen zodanig verstellen, dat deze door de rugleuningen niet worden beschadigd. op bladzijde 64.
ATTENTIE De rugleuningen moeten in geval van bezette zitplaatsen achterin correct vergrendeld zijn. ■ Bij het vervoeren van voorwerpen die vastgezet zijn in de vergrote bagageruimte, die ontstaat door het naar voren klappen van rugleuning, moet beslist worden gelet op het waarborgen van de veiligheid van de persoon die op de resterende zitplaats achterin zit.
› Om de hoofdsteun te plaatsen, deze zo ver in pijlrichting 3 in de rugleuning schuiven, tot de vergrendelingsknop vastklikt. Hoofdsteunen achterin verwijderen/plaatsen Toetsen voor de stoelverwarming » afb. 61 Stoelverwarming links Stoelverwarming rechts › Om de verwarming met maximaal verwarmingsvermogen (stand 2) in te schakelen, de toets resp. indrukken. Door herhaaldelijk op de toets te drukken wordt het verwarmingsvermogen teruggeregeld, tot de verwarming uitschakelt.
Praktische uitrusting Interieuruitrusting Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Kaarthouder Opbergvakken in de portieren Opbergvakken in de middenconsole USB- en AUX-ingangen Opbergvak in het dashboard Bekerhouders Afvalbak Sigarettenaansteker Asbak 12 volt stopcontact Multimediahouder Opbergvak in de armsteun voorin Brillenvak Opbergvak aan bijrijderszijde Opbergvak voor de paraplu Kledinghaken Opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen
Opbergvakken in de portieren Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68. Het niet-afsluitbare opbergvak bevindt zich in de middenconsole voorin A en in de middenconsole achterin B » afb. 64. USB- en AUX-ingangen Afb. 65 USB- en AUX-ingang Afb. 63 Opbergvakken: In het voorportier / in het achterportier Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68. Opbergvakken » afb. 63 A Opbergvak B Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 1,5 l C Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max.
Afvalbak Bekerhouders Afb. 69 Afvalbak: Plaatsen en verschuiven / openen Afb. 67 Bekerhouders voorin / achterin Afb. 68 Bekerhouder in de armsteun achterin Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68. Afb. 70 Zak vervangen In de bekerhouders kunnen twee bekers worden geplaatst. De bekerhouders bevinden zich in de middenconsole voorin A , achterin B » afb. 67 en in de armsteun achterin C » afb. 68. De afvalbak kan in het opbergvak in het portier worden geplaatst.
Zak vervangen › De afvalbak uit het opbergvak verwijderen. › De beide blokkeringsnokken aan het frame in pijlrichting 1 indrukken » afb. 70. › De zak samen met het frame in pijlrichting 2 naar beneden lostrekken. › De zak van het frame verwijderen. › De nieuwe zak door het frame trekken en de randen van de zak in de richting van de pijlen 3 over het frame leggen. › De zak met het frame in pijlrichting 4 in de afvalbak plaatsen, zodat beide blokkeringsnokken hoorbaar in het frame vastklikken.
VOORZICHTIG De stopcontacten mogen alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische accessoires met een totale vermogensafname van maximaal 120 watt worden gebruikt - anders bestaat gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie van de wagen.
VOORZICHTIG In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwerpen opbergen - bij hoge buitentemperaturen bestaat er gevaar voor beschadiging. ■ Het vak moet worden gesloten voordat de wagen wordt verlaten en vergrendeld - gevaar door hinderen van de werking van het alarmsysteem. Opbergvak in de armsteun voorin ■ Opbergvak aan bijrijderszijde Afb. 75 Opbergvak openen / opbergvak Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68.
Opbergvak voor de paraplu ATTENTIE In de zakken van de opgehangen kledingstukken geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten - gevaar voor verwondingen. ■ Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken - gevaar voor een beperking van de functionaliteit van de hoofdairbag resp. gevaar voor verwondingen door de kledingbeugel. ■ Let erop dat het zicht naar buiten niet wordt belemmerd door opgehangen kledingstukken. ■ Afb.
Opbergtassen aan de binnenzijde van de voorstoelen Aanbrengen/verwijderen Afb. 81 Opbergtas Lees en bekijk eerst en op bladzijde 68. Afb. 82 Aanbrengen: Adapter / houder De opbergtassen bevinden zich aan de binnenzijde van de voorstoelen » afb. 81 en worden gebruikt voor het opbergen van kleine en lichte voorwerpen (bv. mobiele telefoons). De maximaal toegestane belasting van de betreffende tassen bedraagt 150 g.
Houder bedienen Vervoeren van lading Bagageruimte en transport Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Afb. 84 Houder kantelen en draaien Afb.
ATTENTIE De maximale toegestane belasting van de betreffende bevestigingselementen, netten, haken enz. nooit overschrijden.
Afb. 88 Langstas bevestigen Let op Bij wagens met variabele bagageruimtevloer is de bevestiging van de tas aan de bevestigingselementen niet mogelijk. Haak Afb. 90 Haak Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77. Bevestigingsvoorbeelden voor netten » afb. 87 en » afb. 88 A Dwarstas B Bodemnet C Langstas De maximaal toegestane belasting van de betreffende bagagenetten bedraagt 1,5 kg.
De afdekking kan uit de wagen worden verwijderd en evt. achter de achterbankleuning in de zogenaamde "inbouwstand" worden opgeborgen » afb. 92 op pag. 79. "Opbergstand" van de bagageruimteafdekking Afb. 92 Bagageruimteafdekking achter de achterbank opgeborgen De maximaal toegestane belasting van de afdekking bedraagt 1 kg. Uitbouwen › Aan de beide zijden van de achterklep de ophangkoorden A in pijlrichting 1 loshaken » afb. 91.
Het bagagenetje is bedoeld voor het opbergen van kleine voorwerpen tot een totaalgewicht van 1,5 kg. Opbergvakken in de bagageruimte Cargo-elementen Afb. 93 Bagageruimteafdekking links/rechts uitnemen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77. De opbergvakken met verwijderbare afdekking zijn bedoeld om kleine voorwerpen tot een gewicht van 1,5 kg in te bewaren. Afb.
Dubbelzijdige bodembekleding Lees en bekijk eerst en In de bovenste/onderste stand instellen op bladzijde 77. In de bagageruimte kan een dubbelzijdige bodembekleding worden aangebracht. Eén zijde is in stof uitgevoerd, de andere zijde is afwasbaar (geschikt voor het vervoer van natte of vuile voorwerpen). Voertuigen van de klasse N1 Lees en bekijk eerst en op bladzijde 77.
De ruimte onder de variabele laadvloer kan voor het opbergen van kleinere voorwerpen worden gebruikt. De maximaal toelaatbare belasting van de variabele bagageruimtevloer in deze stand bedraagt 75 kg. Voor het transport van zware voorwerpen moet de variabele bagageruimtevloer in de onderste stand worden gezet. Let op De variabele bagageruimtevloer kan niet in de wagen worden aangebracht als de bagageruimteafdekking zich in de "opbergstand" bevindt » pag. 79.
Transport op de dakdragers Let op Wij adviseren om dakdragers uit het ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken. Afb. 100 Bevestigingspunten De bevestigingspunten A en B zitten aan beide zijden van de wagen » afb. 100. Het uit- en inbouwen van de basisdrager gebeurt overeenkomstig de bijgevoegde handleiding. Dakbelasting Het maximaal toegestane gewicht van de lading incl. de dragers is 75 kg.
ATTENTIE De aanjager moet altijd ingeschakeld zijn om te voorkomen dat de ruiten beslaan. Anders bestaat gevaar voor ongevallen. ■ Uit de luchtroosters kan bij ingeschakelde koeling onder bepaalde omstandigheden lucht met een temperatuur van ongeveer 5 °C stromen.
Luchtstroom naar het bovenlichaam Luchtstroom naar de voetenruimte Luchtstroom naar de ruiten en naar de voetenruimte Circulatiefunctie in-/uitschakelen » pag. 86 Koelfunctie in-/uitschakelen Informatie over de koelfunctie Na het indrukken van de toets » afb. 101 brandt het controlelampje in de toets, ook als niet aan alle voorwaarden voor de koelfunctie is voldaan. De koelfunctie wordt ingeschakeld, zodra aan de volgende voorwaarden is voldaan » pag. 84.
Let op Om voldoende warmtecomfort te garanderen, kan tijdens de werking van de Climatronic onder omstandigheden het stationair toerental worden verhoogd. Climatronic - automatische regeling Lees en bekijk eerst op bladzijde 84. De automatische regeling dient ertoe de temperatuur constant te houden en de ruiten in het interieur te ontvochtigen. › Om in te schakelen de toets indrukken. Op het display wordt (Pos. 4 » afb. 102 op pag. 85) weergegeven.
Luchtroosters Afb. 103 Luchtroosters Lees en bekijk eerst op bladzijde 84. Bij de luchtroosters 3 en 4 » afb. 103 kan de richting van de luchtstroom worden gewijzigd en kunnen de luchtroosters ook afzonderlijk worden geopend en gesloten. De instelling van de luchtstroomrichting gebeurt door het verstelelement A » afb. 103 in de gewenste richting te verstellen. Openen/sluiten › De regelaar B naar boven/beneden draaien » afb. 103.
VOORZICHTIG De motor alleen starten als de motor niet draait en de wagen stilstaat - gevaar voor schade aan de startmotor en de motor! ■ De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan de motor en de katalysator! Als starthulp kan de accu van een andere wagen worden gebruikt. ■ Bij wagens met startknop erop letten, waar de sleutel zich bevindt.
Stuurslot - ontgrendelen › Bij wagens met contactslot de sleutel in het contactslot steken en het contact inschakelen. Als dat niet lukt, dan het stuurwiel iets heen en weer bewegen om het stuurslot te ontgrendelen. › Bij wagens met een startknop in de wagen stappen en het bestuurdersportier sluiten. Onder omstandigheden kan het stuurslot pas bij het inschakelen van het contact resp. het starten van de motor worden ontgrendeld.
› De knop ingedrukt houden » afb. 104 op pag. 89 - of tweemaal binnen Start-stopsysteem Na de nooduitschakeling van de motor blijft het stuurslot ontgrendeld. 1 seconde indrukken. VOORZICHTIG Bij een buitentemperatuur onder -10 °C moet de keuzehendel bij het starten van een wagen met automatische versnellingsbak altijd in stand P staan. Let op Na het starten van een koude motor kan er korte tijd meer motorgeluid te horen zijn.
De motor wordt automatisch gestart, zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt. Wagens met automatische versnellingsbak De motor wordt automatisch afgezet, zodra de wagen tot stilstand komt en het rempedaal wordt ingetrapt. De motor wordt automatisch gestart, zodra het rempedaal wordt losgelaten. Voorwaarden voor de systeemfunctie Voor een correcte systeemfunctie dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan. Het bestuurdersportier is gesloten. De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt.
Remmen en parkeren ATTENTIE Wanneer de motor is afgezet is meer kracht nodig om te remmen - gevaar voor ongevallen! ■ Tijdens het remmen met een wagen met schakelbak, ingeschakelde versnelling en in een laag toerenbereik, moet het koppelingspedaal worden ingetrapt. Anders zou dit een negatieve invloed op de rembekrachtiger kunnen hebben - gevaar voor ongevallen! ■ Het rempedaal niet intrappen wanneer er niet hoeft te worden geremd.
Loszetten › De handremhendel iets omhoogtrekken en tegelijkertijd de grendelknop » afb. 108 indrukken. › De hendel met ingedrukte grendelknop volledig omlaag bewegen. Bij aangetrokken handrem en ingeschakeld contact brandt het controlelampje in het instrumentenpaneel. Als per ongeluk met aangetrokken handrem wordt weggereden, klinkt een waarschuwingstoon. De handremwaarschuwing wordt geactiveerd als langer dan ongeveer 3 seconden met een snelheid van meer dan 5 km/h wordt gereden.
› De versnellingshendel omlaag drukken, volledig naar links bewegen en vervolgens naar voren in stand R plaatsen » afb. 109. Bij ingeschakelde achteruitversnelling en ingeschakeld contact branden de achteruitrijlampen. De standen van de automatische versnellingsbak worden met de keuzehendel ingesteld.
Om de keuzehendel uit stand N naar D/S te zetten hoeft alleen het rempedaal te worden ingetrapt. Parkeren - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen worden ingeschakeld. De aangedreven wielen zijn mechanisch geblokkeerd. R Achteruitversnelling - deze stand kan alleen bij stilstaande wagen en stationair toerental worden ingesteld. N Neutraal (neutrale stand) - de krachtoverbrenging naar de aangedreven wielen is onderbroken.
De actueel ingeschakelde versnelling wordt op het display » afb. 110 op pag. 94 weergegeven. Motor inrijden en zuinig rijden Bij het schakelen op het schakeladvies letten » pag. 38. Bij het accelereren schakelt de versnellingsbak kort voor het bereiken van het maximaal toegestane motortoerental automatisch op naar de volgende versnelling. Als een lagere versnelling wordt gekozen, schakelt de versnellingsbak pas terug wanneer een te hoog motortoerental niet meer mogelijk is.
DriveGreen-functie Afb. 113 Weergave op infotainmentdisplay De DriveGreen-functie (hierna DriveGreen) analyseert op basis van de informatie over de rijstijl hoe zuinig er wordt gereden. DriveGreen kan in het infotainment als volgt worden weergegeven. › De toets in het infotainment indrukken en vervolgens op het display de functietoetsen → DriveGreen aantippen. A Weergave voor soepel rijden Bij een soepele rijstijl staat de naald in het midden (in de buurt van de groene punt).
ATTENTIE De snelheid en rijstijl aanpassen aan het actuele weer, het wegdek, het zicht en de verkeersomstandigheden. Een te hoge snelheid of een verkeerde rijmanoeuvre kan ernstige verwondingen en materiële schade veroorzaken.
De storingsindicatie staat in het hoofdstuk » pag. 29, Controlelampjes. Hulpsystemen ATTENTIE De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen in acht te worden genomen » pag. 99, in alinea Inleiding voor het onderwerp. Algemene aanwijzingen Inleiding voor het onderwerp ATTENTIE De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en ontslaan de bestuurder niet van de verantwoording voor het bedienen van de wagen.
Aandrijfslipregeling (ASR) Elektronisch sperdifferentieel (EDS) Afb. 115 Toets van het ASR-systeem Lees en bekijk eerst op bladzijde 99. De ASR verhindert het doordraaien van de wielen van de aangedreven as. De ASR beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht die op de wielen wordt overgebracht. Daardoor wordt bv. het rijden op wegen met weinig grip vergemakkelijkt. Tijdens een ASR-ingreep knippert het controlelampje in het instrumentenpaneel. De activering resp.
Multi Collision Brake (MCB) Lees en bekijk eerst op bladzijde 99. De MCB helpt na een aanrijding door automatische remingrepen om de wagen te vertragen en te stabiliseren. Daardoor wordt het risico op een nieuwe aanrijding door ongecontroleerde wagenbewegingen verminderd. De automatische remingrepen kunnen alleen plaatsvinden als aan de volgende basisvoorwaarden wordt voldaan. Er is een frontale aanrijding geweest of een van opzij of van achteren, met een bepaalde hevigheid.
Globaal bereik van de sensoren (in cm) Werking Gebied » afb. 117 Variant 1 (3 sensoren) Variant 2 (7 sensoren) A 160 60 120 60 160 60 B C D Afb. 116 Inbouwplaats van de sensoren aan linkerwagenzijde: Voorin / achterin Afb. 117 Afgetast gebied en reikwijdte van de sensoren Geluidssignalen Met de vermindering van de afstand tot het obstakel wordt het interval tussen de akoestische signalen korter. Vanaf een afstand van ongeveer 30 cm tot het obstakel klinkt een aanhoudende toon - gevarenzone.
Weergave op het infotainmentdisplay Activering/deactivering Afb. 118 Displayweergave Lees en bekijk eerst en op bladzijde 101. Functietoetsen en waarschuwingen » afb. 118 A Rijbaanweergave. Afhankelijk van infotainmentsoort: Uitschakelen van de parkeerhulpweergave. Uit-/inschakelen van de akoestische signalen van de parkeerhulp. Wisselen naar de weergave van de achteruitrijcamera.
ATTENTIE De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen in acht te worden genomen » pag. 99, in alinea Inleiding voor het onderwerp. ■ Let erop dat de cameralens niet vuil is of afgedekt wordt, anders kan de systeemfunctie aanzienlijk beperkt zijn - gevaar voor ongevallen. Informatie over het schoonmaken » pag. 127, Wagen aan de buitenzijde verzorgen. Automatische systeemactivering bij vooruitrijden ■ Afb.
Werking Oriënteringslijnen en functietoetsen Afb. 121 Inbouwplaats van de camera / detectiebereik achter de wagen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104. Afb. 122 Infotainmentdisplay: Oriënteringslijnen / functietoetsen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 104. De camera voor het registreren van het gebied achter de wagen zit in de greep van de achterklep » afb. 121. Op het display worden samen met het bewaakte gebied achter de wagen ook oriënteringslijnen weergegeven.
VOORZICHTIG De op het beeldscherm weergegeven voorwerpen kunnen dichterbij of verder af zijn dan in werkelijkheid. Dat is vooral in de volgende situaties het geval. ■ Uitstekende voorwerpen, bv. de achterzijde van een vrachtwagen e.d. ■ Wanneer u van een horizontale ondergrond een helling of berg op- of afrijdt. ■ Wanneer u van een helling of berg een horizontale ondergrond oprijdt.
Bij wagens met automatische versnellingsbak staat de keuzehendel in stand D/S of in de tiptronic-stand. De actuele snelheid is hoger dan 20 km/h. Dit is echter alleen mogelijk als het motorvermogen of de motorremwerking dit toelaten. De automatische regelingsonderbreking vindt plaats als een van de volgende situaties zich voordoet. ▶ Het rempedaal wordt bediend. ▶ Bij een ingreep van een van de remondersteunende hulpsystemen (bv. ESC). ▶ Door de activering van een airbag.
Werking Bedieningsbeschrijving Afb. 128 Bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer Afb. 126 MAXI DOT-display: Voorbeelden van statusindicaties van de snelheidsbegrenzer Afb. 127 Segmentdisplay: Voorbeelden van statusindicaties van de snelheidsbegrenzer Lees en bekijk eerst op bladzijde 107. Statusindicaties van de snelheidsbegrenzer » afb. 126, » afb. 127 Snelheidslimiet ingesteld, echter regeling inactief. Regeling actief. Geen snelheidslimiet ingesteld.
De regeling wordt weer actief zodra de snelheid onder de ingestelde limiet is gedaald. Radarsensor Afb. 129 Inbouwplaats van de radarsensor Let op Door het indrukken van de toets D tijdens de regeling wordt deze afgebroken en wordt het SRS geactiveerd.
Zo snel mogelijk de afstand laten toenemen, rekening houdend met de actuele verkeerssituatie! Werking Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109. De systeemondersteuning vindt op de volgende manier plaats. ▶ Attendeert op een gevaarlijke afstand ten opzichte van de voorligger. ▶ Waarschuwt voor een dreigende aanrijding. ▶ Ondersteunt bij een door de bestuurder uitgevoerde remingreep. ▶ Indien de bestuurder niet op het herkende gevaar reageert, dan wordt er een automatische remingreep uitgevoerd.
Acute waarschuwing Indien de bestuurder bij gevaar voor een aanrijding met een bewegend obstakel niet op de voorwaarschuwing reageert, zorgt het systeem automatisch door een actieve remingreep voor een korte remschok om zo opnieuw voor het gevaar van een mogelijke aanrijding te waarschuwen. Automatisch afremmen Als de bestuurder niet op de acute waarschuwing reageert, begint het systeem de wagen automatisch af te remmen.
Storingen Lees en bekijk eerst en op bladzijde 109. Is het systeem om een onbekende reden niet beschikbaar, dan wordt op het display in het instrumentenpaneel een overeenkomstige melding weergegeven. Pauze-advies Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt gedurende enkele seconden het symbool en een melding met betrekking tot de herkende vermoeidheid. Daarbij klinkt er een akoestisch signaal. ATTENTIE De algemene aanwijzingen m.b.t.
ATTENTIE De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen in acht te worden genomen » pag. 99, in alinea Inleiding voor het onderwerp. ■ Voor de juiste bandenspanningen is altijd de bestuurder verantwoordelijk. De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd » pag. 142. ■ Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet waarschuwen, bv. bij een klapband. ■ Opslaan van de bandenspanningswaarden en infotainmentweergave Afb.
Opslaan van de bandenspanningswaarden met de toets Afb. 134 Toets voor opslaan van de bandenspanningswaarden Trekhaak en aanhangwagen Trekhaak Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Lees en bekijk eerst op bladzijde 113. › Alle banden tot de voorgeschreven bandenspanning oppompen. › Het contact inschakelen. › De symbooltoets » afb. 134 indrukken en ingedrukt houden. Het controlelampje in het instrumentenpaneel gaat branden.
Beschrijving Paraatheidsstand instellen Afb. 135 Drager van de trekhaak / kogelkop Lees en bekijk eerst Afb. 136 Kap van slot verwijderen / sleutel in het slot steken op bladzijde 114. De kogelkop is afneembaar en bevindt zich in het opbergvak voor het reservewiel/noodwiel. Drager van de trekhaak en kogelkop » afb.
Instelling van de paraatheidsstand controleren Afb. 138 Paraatheidsstand Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Correct ingestelde paraatheidsstand » afb. 138 De sleutel A zit in de ontgrendelde stand - de pijl op de sleutel wijst naar het symbool . De vergrendelingskogel B kan volledig in de kogelkop worden gedrukt. De rode markering C op het handwiel is naar de witte markering op de kogelkop gekeerd. Tussen het handwiel en de kogelkop is een duidelijke spleet van circa 4 mm D aanwezig.
Kogelkop monteren - 2e stap Lees en bekijk eerst op bladzijde 114. Correct bevestigde kogelkop » afb. 141 de kogelkop bij sterk "trekken" niet loskomt van de bevestigingsschacht. De groene markering A op het handwiel wijst naar de witte markering op de kogelkop. Het handwiel staat dicht bij de kogelkop. Het slot is vergrendeld en de sleutel is verwijderd. De kap B steekt op het slot. Kogelkop verwijderen - 1e stap Afb. 140 Slot vergrendelen en sleutel eruit trekken / kap op het slot steken.
› De sleutel B in pijlrichting 2 in het slot steken, zodat de pijl op de sleutel naar het symbool is gekeerd. › De sleutel B in pijlrichting 3 draaien, zodat de pijl op de sleutel naar het symbool » afb. 143 is gekeerd. Kogeldruk bij gemonteerde accessoires Afb. 145 Weergave van de maximale lengte van de gemonteerde accessoires en het maximaal toegestaan gewicht van de accessoires afhankelijk van het ladingszwaartepunt Kogelkop verwijderen - 2e stap Afb. 144 Kogelkop losmaken op bladzijde 114.
Trekhaak gebruiken Bij afgezette motor wordt de wagenaccu door een ingeschakelde verbruiker ontladen. Aanhangwagen (accessoire) aan- en loskoppelen Bij geringe laadtoestand van de wagenaccu wordt de stroomvoorziening naar de aanhangwagen (de accessoire) onderbroken. Afb. 146 13-polig stopcontact eruit zwenken, bevestigingsoog ATTENTIE Een onjuist aangesloten elektrische installatie van de aanhangwagen (de accessoire) kan tot ongevallen of zware verwondingen door stroomschokken leiden.
ATTENTIE Een onbevestigde lading kan de rijstabiliteit en de rijveiligheid aanzienlijk beïnvloeden - gevaar voor ongevallen! Aanhangwagengewicht Het toegestane aanhangwagengewicht mag in geen geval worden overschreden.
VOORZICHTIG Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt de wagen bovenmatig belast, en dient daarom ook tussen de voorgeschreven service-intervallen in te worden gecontroleerd. Alarmsysteem Het alarm wordt geactiveerd, wanneer bij een wagen met ingeschakeld alarmsysteem de elektrische verbinding met de aanhangwagen (accessoire) wordt onderbroken. Het alarmsysteem altijd uitschakelen, voordat u een aanhangwagen (accessoire) aankoppelt of loskoppelt » pag. 50.
Gebruik van de wagen en afwijkende weersomstandigheden Raadgevingen voor het gebruik Verzorging en onderhoud Servicewerkzaamheden, aanpassingen en technische wijzigingen Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Gebruik van de wagen en afwijkende weersomstandigheden Wettelijke controles ŠKODA Servicepartner De originele ŠKODA onderdelen De originele ŠKODA accessoires Spoiler Componentenbescherming Airbags Terugname en recycling van oude wagens
De originele ŠKODA onderdelen Lees en bekijk eerst op bladzijde 122. Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van originele ŠKODA onderdelen, omdat deze onderdelen door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onderdelen voldoen volledig aan de ŠKODA AUTO voorschriften en zijn identiek aan de gebruikte onderdelen in de serieproductie. ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid van deze onderdelen.
Variabel service-interval QI6 Digitaal Serviceplan Airbags Lees en bekijk eerst op bladzijde 122.
Inspectieb) Variant 1 Overzicht van de service-intervallen Inspectieb) Variant 2 Inspectieb) Variant 3 Remvloeistof Service Afb. 147 Sticker met wagengegevens: Service-interval a) b) Voor uw wagen geldt een van de volgende service-intervallen. Bij een variabel service-interval is het beslist noodzakelijk dat alleen de voorgeschreven motorolie wordt gebruikt. Indien deze motorolie niet beschikbaar is, geldt voor de olieverversing een vast service-interval.
ATTENTIE De remvloeistof moet beslist na de eerste 3 jaar en daarna elke 2 jaar worden ververst. Een langere verversingsinterval voor de remvloeistof kan bij hard remmen leiden tot de vorming van luchtbellen in het remsysteem. Dat kan uitval van het remsysteem tot gevolg hebben - gevaar voor ongevallen! Bij het gebruik van de verzorgingsmiddelen de gebruiksvoorschriften op de verpakking in acht nemen. Wij adviseren u de conserveringsmiddelen uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
De wagen na het wassen grondig afspoelen en daarna drogen met een geschikte doek. Automatische wasstraten Vóór het wassen van de wagen moeten de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen (sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak en dergelijke) worden genomen. Als uw wagen is voorzien van speciale aanbouwdelen (bv. spoilers, dakdragers, antenne en dergelijke) kunt u het beste vooraf contact opnemen met de exploitant van de wasinstallatie.
Onderdeel van de wagen Situatie Verontreiniging Achteruitrijcamera Sneeuw/ijs Portierslotcilinder Sneeuw/ijs Ruitenwissers / Verontreiniging wisserbladen Wielen a) Verontreiniging Oplossing Met schoon water wassen en met zachte doek drogen Handveger / daarvoor bedoeld ontdooiingsmiddel Geschikt ontdooiingsmiddel Ruitenreiniger, spons of doek Schoon water, daarna met geschikte middelen conserveren Milde zeepoplossing = 2 eetlepels neutrale zeep op 1 liter lauw water. De krik is onderhoudsvrij.
Portierslotcilinder Bij het wassen van de wagen zo veel mogelijk voorkomen dat water in de slotcilinders binnendringt - gevaar voor het bevriezen van de slotcilinder! ■ Wielen ■ Ernstige vervuiling van de wielen kan onbalans van de wielen veroorzaken - het resultaat kan een trilling zijn, die onder bepaalde omstandigheden voortijdige slijtage van de stuurinrichting kan veroorzaken.
ATTENTIE Veiligheidsgordels nooit chemisch reinigen omdat chemische reinigingsmiddelen het materiaal kunnen beschadigen. ■ Bij hoge interieurtemperaturen kunnen in het interieur aangebrachte parfumeurs en luchtverfrissers schadelijk voor de gezondheid worden. ■ VOORZICHTIG Natuurnappa / kunstleer / Alcantara® / stof ■ Langere periodes in fel zonlicht vermijden. Deze materialen zo nodig beschermen door ze te bedekken om verbleken te voorkomen. ■ Verse vlekken (bv.
Benzine en diesel tanken Loodvrije benzine Lees en bekijk eerst en op bladzijde 130. Aan de binnenzijde van de tankklep staat de voor de wagen voorgeschreven brandstof vermeld » afb. 149 op pag. 130. De wagen kan alleen worden gebruikt met loodvrije benzine, die voldoet aan de norm EN 2281) en maximaal 10% bio-ethanol (E10) bevat. Voorgeschreven benzine 95/min. 92 resp. 93 RON Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken. Afb.
Benzine met een octaangetal lager dan 91 mag zelfs in noodgevallen niet worden gebruikt! ■ Als u per ongeluk een andere brandstof dan loodvrije benzine volgens bovengenoemde normen (bv. gelode benzine) hebt getankt, de motor niet starten of het contact inschakelen. ■ VOORZICHTIG Benzinetoevoegingen (additieven) ■ Loodvrije benzine conform de norm EN 2281) voldoet aan alle voorwaarden voor een probleemloos draaien van de motor.
ATTENTIE Aanwijzingen voor werkzaamheden in de motorruimte bij draaiende motor ■ Wanneer bij draaiende motor in de motorruimte moet worden gewerkt, dan moet goed op de draaiende motordelen en elektrische installaties worden gelet - levensgevaar! ■ Nooit de elektrische bedrading van het ontstekingssysteem aanraken. ■ Kortsluiting in de elektrische installatie, vooral bij de accu, voorkomen.
ATTENTIE Nooit met een motorkap rijden die niet correct is gesloten - gevaar voor ongevallen! ■ Erop letten dat bij het sluiten van de motorkap geen lichaamsdelen worden ingeklemd - gevaar voor verwondingen! Motorkap openen en sluiten ■ Overzicht motorruimte Afb. 151 Motorkap openen Lees en bekijk eerst en Afb. 152 Overzichtvoorbeeld van de motorruimte op bladzijde 132.
Af fabriek is de motor met een kwalitatief hoogwaardige olie gevuld, die het hele jaar (behalve in extreem koude klimaatzones) kan worden gebruikt. Ruitensproeiervloeistof Afb. 153 Ruitensproeiervloeistofreservoir Wij adviseren om het verversen van de olie door een ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren. De motorolie moet bij de voorgeschreven service-intervallen worden ververst » pag. 124.
Wagens met vaste service-intervallen Benzinemotoren Peil controleren Specificatie › Een paar minuten wachten tot de motorolie in de carterpan is teruggestroomd. VW 502 00 › De oliepeilstok uit de motor trekken en met een schone doek afvegen. › De oliepeilstok tot de aanslag in de motor steken en opnieuw eruit trekken. › Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok weer in de motor steken. Dieselmotoren Specificatie 1,4 l/66 kW TDI CR 1,6 l/85 kW TDI CR Het oliepeil moet in zone A liggen » afb. 154.
ATTENTIE Bij werkzaamheden in de motorruimte moeten de volgende waarschuwingsaanwijzingen in acht worden genomen » pag. 132. ■ Nooit de vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir openen, zolang de motor warm is. Het koelsysteem staat onder druk - gevaar voor verbranding en verwondingen door koelvloeistofspatten! ■ Als bescherming tegen koelvloeistofspatten de vuldop bij het openen met een doek afdekken.
Accu Remvloeistof Afb. 156 Remvloeistofreservoir Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Toestand controleren 139 Laden 140 Losmaken, aansluiten en vervangen 140 De accu is een spanningsbron voor het starten van de motor en voor de voeding van elektrische verbruikers in de wagen. De remvloeistof onder de volgende omstandigheden controleren. De wagen staat op een horizontale ondergrond. De motor is afgezet.
ATTENTIE Accuzuur is sterk bijtend - gevaar voor verwondingen, bijtende werking of vergiftiging! Bijtende dampen in de lucht irriteren en veroorzaken schade aan de luchtwegen en de ogen. De volgende waarschuwingsaanwijzingen in acht nemen. ■ Bij het werken aan de accu beschermende handschoenen, oog- en huidbescherming dragen. ■ Als de ogen en huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de betreffende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel water afspoelen.
› Om de accukabels aan te sluiten, eerst de pluspool en pas daarna de min- Laden Lees en bekijk eerst pool van de accu aansluiten. en op bladzijde 139. De accu alleen opladen, als het contact en alle verbruikers uitgeschakeld zijn. Pas na het los- en weer vastmaken van de accukabels kunnen de volgende functies resp. voorzieningen gedeeltelijk of helemaal niet werken. De aanwijzingen van de fabrikant van de acculader in acht nemen.
Wielen Voorwerpen die de band zijn binnengedrongen (bv. spijkers en dergelijke), niet verwijderen en de hulp van een specialist inroepen. Velgen en banden Montage van nieuwe banden Op alle vier de wielen alleen goedgekeurde radiaalbanden gebruiken met dezelfde constructie, maat (afrolomtrek) en hetzelfde profiel op elke as.
Bandenspanning Bij wagens met bandenspanningscontrole moeten bij elke bandenspanningswijziging de bandenspanningswaarden in het systeem worden opgeslagen » pag. 112. ATTENTIE Niet met een verkeerde bandenspanning rijden - gevaar voor ongevallen. Bij zeer snel bandenspanningsverlies (bv. bij schade aan een band) moet worden geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder heftige stuurbewegingen en zonder krachtig remmen tot stilstand te brengen - gevaar voor ongevallen. ■ ■ Afb.
In profielgroeven van de banden zijn slijtagemerktekens aangebracht, die de toegestane minimumprofieldiepte aangeven » afb. 159 - . Een band wordt als versleten beschouwd, wanneer deze merktekens gelijkliggen met het loopvlak. Markeringen op de bandwangen, zoals de letters "TWI" en/of andere symbolen (bv. ), geven de plaats van de slijtagemerktekens aan. Voor een gelijkmatige slijtage van de banden adviseren wij om de wielen elke 10.000 km overeenkomstig het schema te verwisselen » afb. 159 - .
Snelheidscodeletter - geeft de maximaal toelaatbare snelheid met gemonteerde banden van de betreffende categorie aan Snelheidssymbool Topsnelheid (in km/h) S T U H V W 180 190 200 210 240 270 ATTENTIE Nooit het voor de gemonteerde banden toegestane draagvermogen en snelheid overschrijden - gevaar voor ongevallen.
Plaatsing van de gevarendriehoek - variant 2 Bij wagens met de accu in de bagageruimte kan de gevarendriehoek in een box onder de bodembekleding in de bagageruimte worden opgeborgen » afb. 160 - . Tips om het zelf te doen Nooduitrusting en tips om het zelf te doen Nooduitrusting ATTENTIE De verbanddoos en de gevarendriehoek altijd veilig bevestigen - bij een plotselinge remmanoeuvre of een botsing van de wagen zouden inzittenden gewond kunnen raken.
› Voor bevestiging van de brandblusser deze weer in de houder plaatsen en met de riemen vastzetten. De gebruiksaanwijzing staat op de brandblusser. De uiterste gebruiksdatum van de brandblusser in acht nemen. Na afloop van deze datum is de juiste werking van het apparaat niet meer gegarandeerd. ATTENTIE De brandblusser altijd veilig bevestigen - bij een plotselinge remmanoeuvre of een botsing van de wagen zouden inzittenden gewond kunnen raken.
› De wieldop » pag. 148 of de afdekkappen » pag. 148 verwijderen. › De wielbouten losdraaien » pag. 149 » . › De wagen zo ver opkrikken » pag. 149 dat het te verwisselen wiel de bodem niet meer raakt. › De wielbouten verwijderen en op een schone ondergrond leggen (doek, papier enz.). › Het defecte wiel voorzichtig verwijderen. › Het (nood)reservewiel aanbrengen en de wielbouten handvast aandraaien. › De wagen laten zakken.
Wieldop Afdekkappen van de wielbouten Wieldop lostrekken › De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen om de rand van de wieldop haken. › De wielsleutel door de beugel schuiven, de wielsleutel op de band laten rusten en de wieldop lostrekken. Afb. 165 Afdekkap lostrekken Wieldop aanbrengen › De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel op de velg drukken. › De wieldop zodanig op de velg drukken tot deze over de gehele omtrek correct vastklikt.
Let op Het opzetstuk en de antidiefstalwielbouten zijn voorzien van een code. Aan de hand hiervan is een vervangend opzetstuk uit het originele ŠKODA accessoireprogramma verkrijgbaar. Wielbouten losdraaien en vastzetten Afb. 167 Wielbouten een slag losdraaien Afb. 169 Krik aanbrengen Voordat de wagen omhoog wordt gebracht, de veiligheidsaanwijzingen in acht nemen » . › De wielsleutel tot de aanslag op de wielbout steken.
VOORZICHTIG Let erop dat de krik goed tegen de rand van de dorpel wordt geplaatst - gevaar voor beschadiging van de wagen.
Voorbereidende werkzaamheden voor gebruik van de bandenafdichtset Lees en bekijk eerst op bladzijde 150. Veiligheidshalve vóór een wielreparatie langs de weg de volgende aanwijzingen in acht nemen. › De wagen zo ver mogelijk van het rijdende verkeer neerzetten - hiertoe een plaats met een vlakke en stevige ondergrond kiezen. › De motor afzetten. › Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling inschakelen. › Bij wagens met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P plaatsen.
De bandenspanning is 1,3 bar of lager › De band kan met de bandenafdichtset niet voldoende worden afgedicht. Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen. Starthulp met behulp van de accu van een andere wagen De bandenspanning is 1,3 bar of hoger › De bandenspanning weer naar de juiste waarde corrigeren » pag. 142. › De rit voorzichtig voortzetten naar de dichtstbijzijnde specialist met maximaal 80 km/h (50 mph).
› Het andere uiteinde 2 aansluiten op de pluspool van de stroomleverende accu. › Het ene uiteinde 3 aansluiten op de minpool van de stroomleverende accu. › Bij wagens met start-stopsysteem het andere uiteinde 4 op het massapunt van de motor A aansluiten » afb. 171. › Bij wagens zonder start-stopsysteem het andere uiteinde 4 aansluiten op een massief, vast met het motorblok verbonden metalen onderdeel of direct op het motorblok zelf.
Bestuurder van de gesleepte wagen › Indien mogelijk moet de wagen worden gesleept met draaiende motor. De rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging werken alleen bij draaiende motor, anders moet het rempedaal aanmerkelijk harder worden ingetrapt en voor het sturen meer kracht worden uitgeoefend. › Als de motor niet kan worden gestart, het contact inschakelen zodat het stuurwiel niet kan blokkeren en de knipperlichten, de ruitenwissers en de ruitensproeierinstallatie kunnen worden ingeschakeld.
› Het batterijdeksel Sleepoog achter Afb. 175 Sleepoog achter A aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaar vastklikt. Als de wagen na vervanging van de batterij niet kan worden ont-/vergrendeld, moet de sleutel worden gesynchroniseerd » pag. 49. ■ ■ VOORZICHTIG De nieuwe batterij moet voldoen aan de oorspronkelijke specificaties. Bij het vervangen van de batterij op de juiste polariteit letten. Let op Wij adviseren u de batterij door een specialist te laten vervangen.
› De sleutel in de uitsparing onder de afdekking inschuiven » afb. 177 en de afdekking in pijlrichting openklappen. Achterklep ontgrendelen › De portiergreep loslaten. › De sleutel in de slotcilinder steken en de wagen ont-/vergrendelen. › Aan portiergreep trekken en deze uitgetrokken houden. › De afdekking weer aanbrengen. Afb. 179 Klep ontgrendelen VOORZICHTIG Let erop dat bij de noodontgrendeling/-vergrendeling geen lakschade ontstaat.
VOORZICHTIG Let erop dat bij het optillen van de afdekking er geen delen rondom de keuzehendel door de schroevendraaier worden beschadigd. Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: Ruitenwisserbladen van de voorruit vervangen Ruitenwisserblad van de achterruit vervangen Lees en bekijk eerst op bladzijde 157. Vóór het vervangen van de ruitenwisserbladen de motorkap sluiten en de wisserarmen in de servicestand zetten.
› De ruitenwisserarm vasthouden en de borging › Het wisserblad in pijlrichting 3 verwijderen. A in pijlrichting 2 drukken. Ruitenwisserblad bevestigen › Het ruitenwisserblad tegen de pijlrichting 3 in schuiven, tot het blad vergrendelt. Controleren of het ruitenwisserblad correct is bevestigd. › De wisserarm op de ruit terugklappen. Zekeringen en gloeilampjes Zekeringen Inleiding voor het onderwerp Afb.
Let op Wij adviseren, altijd reservezekeringen in de wagen mee te nemen. Op één zekering kunnen meerdere verbruikers zijn aangesloten. Bij een verbruiker kunnen meerdere zekeringen horen. ■ ■ Zekeringenoverzicht in het dashboard Zekeringen in het dashboard Afb. 185 Afdekking van de zekeringenhouder verwijderen Afb. 186 Zekeringen: Wagen met links stuur / rechts stuur Lees en bekijk eerst en op bladzijde 158. Lees en bekijk eerst en op bladzijde 158. Nr.
Nr. 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 Verbruiker Nr.
Zekeringen in de motorruimte VOORZICHTIG De afdekking van de zekeringenhouder in de motorruimte moet altijd goed worden geplaatst, anders kan er water in de zekeringenhouder komen, gevaar voor schade aan de wagen! Zekeringenoverzicht in de motorruimte Afb. 189 Zekeringen Afb. 187 Afdekking van de zekeringenhouder - variant 1 Afb. 188 Afdekking van de zekeringenhouder - variant 2 Lees en bekijk eerst en op bladzijde 158.
Nr. ATTENTIE Voor aanvang van alle werkzaamheden in de motorruimte beslist de waarschuwingsaanwijzingen lezen en deze opvolgen » pag. 132. ■ Als de weg niet voldoende verlicht is of als de wagen niet of slechts moeilijk door andere verkeersdeelnemers kan worden gezien, kunnen ongevallen worden veroorzaakt.
Overzicht van gloeilampjes in de koplampen Afb. 190 Linkerkoplamp Lees en bekijk eerst en › De beschermkap A » afb. 190 op pag. 163 plaatsen. Gloeilampje van grootlicht, dagrijlicht en stadslicht vervangen Afb. 192 Gloeilampje van grootlicht/dagrijverlichting vervangen op bladzijde 162. Overzicht van de gloeilampjes » afb.
› De sokkel met het gloeilampje met heen en weer gaande bewegingen in pijlrichting 1 » afb. 193 lostrekken. Gloeilampje van mistlamp vervangen › De sokkel met het gloeilampje bij A vastpakken. › Het defecte gloeilampje uit de sokkel in pijlrichting 2 verwijderen. › Een nieuw gloeilampje in de sokkel tot de aanslag aanbrengen. › De sokkel met het gloeilampje weer in de koplamp aanbrengen. › De beschermkap B » afb. 190 op pag. 163 plaatsen. Gloeilampje van knipperlicht voor vervangen Afb.
› Een nieuwe voet met het gloeilampje in de koplamp aanbrengen en tot de aanslag tegen de pijlrichting 7 draaien. Achterlicht uit- en inbouwen › De stekker monteren. Koplamp en beschermrooster plaatsen › De mistlamp tegen de pijlrichting in 4 » afb. 195 plaatsen en vastdraaien. › Het beschermrooster plaatsen en voorzichtig erin drukken, tot het hoorbaar vastklikt. Gloeilampje van kentekenplaatverlichting vervangen Afb.
› Het lampje vastdraaien en de afdekking aanbrengen. De afdekking moet correct vastklikken. › De achterklep sluiten. VOORZICHTIG Let erop dat bij het inbouwen van het achterlicht de kabelstreng niet wordt ingeklemd tussen de carrosserie en de verlichting - gevaar voor beschadiging van de elektrische installatie en waterlekkage. ■ Wij adviseren, om bij onzekerheid of de kabelstreng niet is ingeklemd, de aansluiting van het achterlicht door een specialist te laten controleren.
Technische gegevens Wagengegevens Technische gegevens Fundamentele wagengegevens Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: 167 Wagengegevens 168 Rijklaar gewicht 168 Laadvermogen Meting van brandstofverbruik en CO2-emissies volgens ECE-voorschriften en EU-richtlijnen 168 Afmetingen 170 Overbouwhellingshoek 171 De informatie in de technische wagendocumentatie heeft altijd voorrang boven de informatie in dit instructieboekje.
10 11 Maximaal toegestane voorasbelasting Maximaal toegestane achterasbelasting Chassisnummer (VIN) Het VIN-nummer (chassisnummer) is in de motorruimte ingeslagen op de rechter veerpootsteun. Dit nummer staat ook op een plaatje in de linker onderhoek van de voorruit (samen met een VIN-streepjescode) en op het typeplaatje. Rijklaar gewicht Motor 1,2 l/66 kW TSI 1,2 l/81 kW TSI Het VIN-nummer kan ook in het infotainment worden weergegeven » Instructieboekje infotainment.
De meting van de cyclus voor het stadsverkeer begint met een koude start van de motor. Vervolgens wordt een stadsrit gesimuleerd. Bij de cyclus voor buitenwegen wordt het alledaagse gebruik gesimuleerd door de wagen in alle versnellingen meermaals te accelereren en af te remmen. De rijsnelheid varieert daarbij tussen 0 en 120 km/h. De berekening van het gemiddelde brandstofverbruik gebeurt met een wegingsfactor van ongeveer 37% voor de stadscyclus en 63% voor de buitenwegcyclus.
Afmetingen Afb. 200 Wagenafmetingen Wagenafmetingen bij rijklaargewicht zonder bestuurder (in mm) » afb. 200 Afmetingen A B Spoorbreedte vooraan C Breedte D Spoorbreedte achteraan E F G H Waarde Hoogte Basismaat Wagens met de 1,2 l/66 kW TSI en 1,4 l/66 kW TDI CR-motor Basismaat Wagens met de 1,2 l/66 kW TSI en 1,4 l/66 kW TDI CR-motor Breedte incl.
Overbouwhellingshoek Afb. 201 Overbouwhellingshoek Hoek » afb. 201 A Overbouwhellingshoek voor B Overbouwhellingshoek achter De overbouwhellingshoek-waarden geven de maximale hoek van een helling aan die de wagen met langzame snelheid kan rijden, zonder met de bumper of de bodemplaat de grond te raken. De vermelde waarden komen overeen met de maximale asbelasting voor resp. achter.
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van het motortype Inleiding voor het onderwerp In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen: 1,2 l/66 kW TSI-motor 1,2 l/81 kW TSI-motor 1,4 l/92 kW TSI-motor 172 172 173 1,6 l/81 kW MPI-motor 1,4 l/66 kW TDI CR-motor 1,6 l/85 kW TDI CR-motor 173 173 173 De aangegeven waarden zijn vastgesteld aan de hand van regels en onder omstandigheden die door wettelijke of technische voorschriften voor de bepaling van bedrijfsgegevens en technische gegev
1,4 l/92 kW TSI-motor Vermogen (kW bij 1/min) Maximumkoppel (Nm bij 1/min) Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm3) Versnellingsbak Topsnelheid (km/h) Acceleratie 0-100 km/h (s) 92/5000 200/1400-4000 4/1395 DSG 205 8,9 1,6 l/81 kW MPI-motor Vermogen (kW bij 1/min) Maximumkoppel (Nm bij 1/min) Aantal cilinders/cilinderinhoud (cm3) Versnellingsbak Topsnelheid (km/h) Acceleratie 0-100 km/h (s) 81/5800 155/3800 4/1598 MG 193 10,2 AG 189 11,5 1,4 l/66 kW TDI CR-motor Vermogen (kW bij 1/min) Maximumkoppel (Nm b
Trefwoordenlijst A Aandrijfslipregeling (ASR) Aanhangwagen Aan- en loskoppelen Aanhangwagengebruik Beladen Gewicht Aanhangwagengebruik Aanhangwagenstabilisator (TSA) Aanpassingen en technische wijzigingen Aanwijzingen voor het afslepen ABS Controlelampje Werkingswijze Accessoires Accu Afdekking Automatische verbruikersuitschakeling Controlelampje Losmaken en aansluiten Opladen Toestand controleren Veiligheidsaanwijzingen Vervangen Winterse omstandigheden Accu opladen Achterklep Achterklep ontgrendelen Autom
Slijtagemerktekens Verklaring van de tekens Bandenafdichtset Bandencontrole Zie Bandenspanningscontrole Bandenmaat Bandenreparatie Bandenspanning Controlelampje Bandenspanningcontrole Weergave Bandenspanningscontrole Batterij In de sleutel vervangen Bekerhouders Benzine Bergwegrijhulp (HHC) Bestuurdersruimte Verlichting Bevestigingselementen Bijvullen Koelvloeistof Motorolie Ruitensproeiervloeistof Binnenspiegel Binnenverlichting Binnenverlichting achterin Bluetooth Zie Instructieboekje infotainment Bodembe
Emissiewaarden EPC ESC Controlelampje Werkingswijze 168 32 31 99 F Folie Front Assist Afstandswaarschuwing Controlelampje Deactivering/activering Radarsensor Storingen Waarschuwing en automatisch remmen Werking 127 109 110 37 111 109 112 110 110 G Garantie Garantieverlenging Gebruiksinstructies voor wielen Geheugen Geluid Zie Instructieboekje infotainment Gevarendriehoek Gewichten Gloeilampjes Vervangen Gordeloprolautomaten Gordels Gordelspanner GPS Zie Instructieboekje infotainment Grootlicht Controlel
Koelvloeistof Bijvullen Controlelampje Controleren Temperatuurweergave Kogelkop Bevestiging controleren Monteren, stap 1 Monteren, stap 2 Paraatheidsstand Paraatheidsstand instellen Verwijderen, stap 1 Verwijderen, stap 2 Krik Aanbrengen 136 137 35 137 29 117 116 117 116 115 117 118 146 149 L Lading Lampjes Controlelampje Controlelampjes LEAVING HOME Licht Alarmlichten Automatisch in- en uitschakelen Bestuurdersruimte COMING HOME/LEAVING HOME Dagrijverlichting Dimlicht Gloeilampjes vervangen Grootlichtsig
Noodgeval Alarmlichten Bandenreparatie Keuzehendelontgrendeling Motor per knopdruk starten/afzetten Portier ont-/vergrendelen Starthulp Wagen afslepen Wagen met de trekhaak afslepen Noodhulp Noodreservewiel Verwijderen/opbergen Nooduitrusting Brandblusser Gevarendriehoek Krik Reflectievest Verbanddoos Wagengereedschap 58 150 156 89, 90 155, 156 152 153 155 8 143 147 145 145 146 145 145 146 O Olie Meldingen Zie Motorolie Oliepeilstok Onderhouden van de wagen Onderhoud van de wagen Buitenzijde Ontgrendelen
Inrijden 96 Rem- en stabiliteitssystemen 99 92 Rembekrachtiger Remvloeistof 138 Rempedaal (automatische versnellingsbak) Controlelampje 34 Remsystemen 99 Remvloeistof 138 Controleren 138 Specificatie 138 Reparatiedienst Zie Noodhulp 8 Reparaties en technische wijzigingen 122 143 Reservewiel Verwijderen/opbergen 147 Rijden Brandstofverbruik 168 Emissiewaarden 168 Rijden door water 98 Topsnelheid 172 Rijden met een aanhangwagen 114 Rijklaar gewicht 168 Roetfilter 36 Ruiten Bedienen 52 Ruitensproeierinstallati
Voor Voorstoelen instellen Stoelen en hoofdsteunen Stoelen instellen Stopcontacten 12 volt stopcontacten in de bagageruimte 12 volt stopcontacten in het interieur Stoppen Zie Parkeren Stuurbekrachtiging Stuurslot ontgrendelen Stuurslot vergrendelen Stuurwiel Instellen Juiste houding Toetsen 64 64 64 10 72 72 93 31 88 88 12 11 39 T Tablethouder Tanken Brandstof Tas in de bagageruimte Tassen Technische gegevens Telefoon Zie Instructieboekje infotainment Terugname en recycling van oude wagens Tiptronic Toere
Voor- en achterruit ontdooien Voorgloeisysteem Voorruit - verwarming Voorstoelen Voorwaarschuwing/noodstop 60 32 60 64 37 Wielen Bandenspanning Belastingsindex Draairichtinggebonden banden Leeftijd van banden Opslag van banden Schade aan banden W Sneeuwkettingen Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 40 Snelheidscodeletter Waarschuwingsmelding voor lage temperatuur 36 Verwisselen Wieldop Waarschuwingssymbolen Winterbanden Zie Controlelampjes 29 Wagenafmetingen 170 Wiel verwisselen Wagen afslepen 153 Win
182 Trefwoordenlijst
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeelten, is zonder schriftelijke toestemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toegestaan. ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het auteursrecht voor. Wijzigingen voorbehouden. Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s. © ŠKODA AUTO a.s.
www.skoda-auto.com Návod k obsluze Rapid Spaceback holandsky 11.2016 S57.5610.08.