Operation Manual

Instructies voor de installateur
2.3 Elektrische aansluiting
Controleren of het voltage en de spanning van de aanvoerleiding
overeenkomen met de kenmerken die op het plaatje staan dat bevestigd is
onder het carter van het apparaat. Dit plaatje mag nooit verwijderd
worden.
De stekker aan het uiteinde van de voedingskabel en het stopcontact
moeten van hetzelfde type zijn en in overeenstemming met de heersende
voorschriften met betrekking tot elektrische installaties. Controleren of de
voedingskabel voorzien is van adequate aarding.
Zorg voor een omnipolaire schakelaar op de aanvoerleiding van het
apparaat met een opening tussen de contactpunten gelijk aan of groter dan
3 mm, deze dient makkelijk bereikbaar en in de buurt van het apparaat te
worden geplaatst.
Vermijd het gebruik van verloopstekkers, adapters of aftakkingen.
In het geval van vervanging van de
voedingskabel, mogen de sectie
draden van de nieuwe kabel niet
kleiner zijn dan 0.75 mm
2
(kabel
van 3 x 0.75), rekening houdend
met het feit dat het aan te sluiten
uiteinde aan het apparaat voorzien
moet zijn van de aardedraad
(geel-groen), die minstens 20 mm. langer moet zijn. Gebruik uitsluitend een
kabel van het type H05V2V2-F of een die vergelijkbaar is en die bestendig is
tegen een maximale temperatuur van 90°C. De vervanging dient gedaan te
worden door een gespecialiseerde vakman, die de aansluiting op het net
volgens het onderstaand schema dient uit te voeren.
L = bruin
N = blauw
= geel-groen
De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade aan
personen of zaken, die veroorzaakt is door het niet opvolgen van de
aanwijzingen of door verkeerde behandeling van welk onderdeel ook
van het apparaat en door het gebruik van niet-originele onderdelen.
41