Operation Manual
Aanwijzingen voor de installateur
123
10. DE INSTALLATIE VAN HET TOESTEL
10.1 Elektrische aansluiting
De identificatieplaat met de technische gegevens, het serienummer en de
merking is zichtbaar op het toestel geplaatst.
Dit plaatje mag nooit verwijderd worden.
De aarding moet verplicht aangebracht zijn volgens de voorziene
veiligheidsnormen van de elektrische installatie.
Als er een vaste aansluiting wordt gebruikt, moet op de stroomlijn van het
toestel een omnipolair onderbrekingsmechanisme worden aangebracht
waarvan de afstand tussen de contactpunten minstens 3 mm bedraagt, die op
een makkelijk te bereiken plaats nabij het toestel gemonteerd is.
Wanneer een stekker en stopcontact gebruikt worden, moet gecontroleerd
worden of deze van hetzelfde type zijn. Gebruik geen verloopstekkers, adapters
of aftakkingen, omdat die oververhitting of brand zouden kunnen veroorzaken.
Werking op 220-240 V~: gebruik een driepolige
kabel van het type H05V2V2-F (kabel van
3 x 1.5 mm
2
).
Het uiteinde dat moet aangesloten worden op het toestel, moet een (geel-
groene) aardingsdraad hebben die minstens 20 mm langer is.
AANDACHT: De bovenstaande waarden verwijzen naar de diameter van de interne
geleider.