Operation Manual

Instructies voor de installateur
179
10.DE INSTALLATIE VAN HET TOESTEL
10.1 Elektrische aansluiting
Het identificatieplaatje met de technische gegevens, het serienummer en de
merking is zichtbaar op het toestel aangebracht.
Dit plaatje mag nooit verwijderd worden.
De aarding moet verplicht aangebracht worden volgens de voorziene
veiligheidsnormen van de elektrische installatie.
Wanneer het toestel met een vaste aansluiting wordt aangesloten op het net,
moet op de stroomtoevoerlijn een omnipolair onderbrekingsmechanisme
conform de regels van de installatie voorzien worden, dat zich op een makkelijk
bereikbare plaats nabij het toestel bevindt.
Wanneer een verbinding met stekker en stopcontact wordt gebruikt, moet
gecontroleerd worden of deze van hetzelfde type zijn. Gebruik geen
verloopstekkers, adapters of aftakkingen, omdat die oververhitting of brand
zouden kunnen veroorzaken.
Werking op 220-240 V~: gebruik een driepolige
kabel van het type H05V2V2-F (kabel van 3 x 1.5
mm
2
).
De aardleiding (geel-groen) van het uiteinde dat op het apparaat moet worden
aangesloten, moet tenminste 20 mm langer zijn dan de andere draden.
AANDACHT: De bovenstaande waarden verwijzen naar de diameter van de
interne geleider.