Operation Manual

Instructies Voor de Installateur
6
2.1 Aansluiting op de waterleiding
Voorkom het risico van verstoppingen of beschadigingen: als de
waterleiding nieuw is of langdurig ongebruikt gebleven, moet u, voordat u de
aansluiting op de waterleiding uitvoert, controleren of het water helder is en
zonder vervuiling om schade aan het apparaat te voorkomen. Gebruik voor
de aansluiting van de vaatwasser op de waterleiding, uitsluitend nieuwe
slangen; gebruik nooit oude of reeds gebruikte slangen.
AANSLUITING OP DE WATERKRAAN
Sluit de toevoerslang, na plaatsing van het bij de vaatwasser
geleverde filter A, aan op een koudwaterkraan met een
schroefdraad van ¾" gas. Draai de slang met de hand
stevig vast en draai hem nog circa een kwartslag na met
een tang.
Bij de met ACQUASTOP uitgeruste modellen is het filter
al in de ring met schroefdraad aangebracht.
De vaatwasser kan worden gevuld met water van maximaal 60°C. Bij
gebruik van warm water zal de wastijd met circa 20 minuten worden
teruggebracht, hoewel de efficiëntie iets minder zal zijn. De aansluiting moet
worden uitgevoerd op de warmwaterleiding van het huis en op dezelfde wijze
als beschreven voor het koude water.
AANSLUITING OP DE AFVOER
Plaats de afvoerslang in een
afvoerpijp met een minimum-
diameter van 4 cm; de slang kan
ook in de gootsteen worden
gehangen met behulp van de
bijgesloten slanghouder, waarbij er
echter voor moet worden opgelet dat
hij niet wordt geknikt of afgeklemd.
Het is belangrijk dat de slang niet
kan losraken en vallen. Om deze
reden heeft de slanghouder een gat
waarmee hij met behulp van een
touwtje aan de pijp of kraan kan
worden bevestigd.
Het vrije eind moet op een hoogte tussen de 30 en 100 cm worden
aangebracht en mag nooit onder water staan. Horizontaal geplaatste
verlengstukken mogen maximaal 3 m lang zijn en in dat geval moet de
afvoerslang maximaal 85 cm van de grond af worden aangebracht.