Operation Manual
31
S10931-00006_Rev-D_NL
6. Montage
INFORMATIE
Bij een plafondmontage indien mogelijk
de boringen met een afstand van 15 mm
gebruiken. Dit zorgt voor een kleinere
kantelneiging van de bevestigingshoeken.
INFORMATIE
Er moet bij de plafond- en wanddikte
rekening worden gehouden met de
boordiepte, vooral bij prefabgarages.
Eventueel moet de boordiepte worden
verkleind.
Uitsluitend toegestaan en aan
de ondergrond aangepast
bevestigingsmateriaal gebruiken.
5. Twee gaten (Ø 10 x 65 mm diep) in het plafond
of de latei boren.
6. De deur openen.
De markering van het deurmidden overbrengen
op het plafond.
13 mm
Afb. 7
7. De deur sluiten.
De pluggen in de latei of aan het plafond plaatsen.
De rail vooraan optillen.
Het lateibeslag vooraan met twee schroeven en
sluitringen aan de latei of het plafond schroeven.
De schroeven stevig vastdraaien.
⇒ Rail is met latei of plafond verbonden.
X
X
HM
Afb. 8
AANWIJZING
Om schade aan aandrijving en de rails
te voorkomen, moet de aandrijving altijd
parallel aan de rails van de deur worden
ingebouwd.
8. De aandrijving parallel aan de looprails van de deur
uitlijnen.
100 mm–
700 mm
10 mm
65 mm
13 mm
Afb. 9 Afb. 10
9. De rail parallel aan het deurmidden achter uitlijnen.
De plafondophanging uitlijnen.
Tussen het achterste inschuifdeel en de
plafondhouder moet een afstand van ca.
100 - 700 mm liggen. De plafondophanging moet
in dit bereik worden gemonteerd.
De uitlijning van de rail eventueel controleren met
een waterpas.
10. De boringen voor de gaten van de plafondhouder
aan het plafond markeren.
Twee gaten (Ø 10 x 65 mm diep) boren.
De pluggen plaatsen.
Twee schroeven met vulringen plaatsen en met de
geperforeerde banden aan het plafond schroeven.
De schroeven stevig vastdraaien.
⇒ Rail is met plafond verbonden.