Operation Manual

NL
VOORZIEN GEBRUIK / NIET VOORZIEN GEBRUIK
Deze motorzaag werd ontworpen voor uitsluitend gebruik door een 
gekwaliceerd  bediener  om  boomkronen  met  hoge  stammen  te 
snoeien  en te  snijden,  om  struiken,  tronken  of  houten  balken  te 
snijden met een doorsnede die afhankelijk is van de lengte van de 
geleider. Ze mag  enkel gebruikt  worden om  hout te  snijden. Er is 
geen ander gebruik voorzien.. BOVENDIEN MAG ZE ENKEL DOOR 
GEKWALIFICEERDE PROFESSIONELE WERKERS GEBRUIKT
WORDEN DIE INSTAAN VOOR HET ONDERHOUD VAN BOMEN.
Tijdens het gebruik van de motorzaag moet de bediener  voor zijn 
eigen beschermende uitrusting zorgen volgens de aanwijzingen van
de handleiding en de symbolen die aanwezig zijn op de motorzaag. 
Ook de veiligheidsbepalingen en de verwijzingen voor het gebruik en
het onderhoud in de handleiding zijn een integrant deel van de aan
-
wijzingen voor het  gebruik. Wie met de motorzaag werkt of instaat 
voor het  onderhoud  ervan  moet  de  handleiding  kennen.  Gebruik 
enkel  originele of  door  de  fabrikant  goedgekeurde  wisselstukken 
(geleidsstaaf, ketting,  ontstekingsbougie)  en  de in  de  handleiding 
aangegeven en goedgekeurde combinaties geleidsstaaf/ketting. 
Enkel  degebruiker,  en  niet  de  fabrikant,  is  verantwoordelijk  voor 
eender welk ongeval  wegens een  niet voorzien  gebruik  en/of een 
niet geautoriseerde wijziging in de constructie van de motorzaag.
De motorzaag mag enkel buiten gebruikt worden.
Restrisico’s:
Ook indien de motorzaag volgens de aanwijzingen gebruikt wordt, is 
er steeds een restrisico dat niet vermeden kan worden. Al naargelang
het type en de constructie van de motorzaag, vindt men de volgende 
mogelijke restrisico’s:
–  Aanraking met niet bedekte tanden van de ketting (risico op snij
-
wonden).
–  Toegang tot de draaiende ketting (risico op snijwonden).
–  Bruuske en onvoorziene beweging van de geleidsstaaf (risico op 
snijwonden).
–  Loskomen van delen van de ketting (snijwonden / risico op letsels).
–  Loskomen van delen van het stuk dat bewerkt wordt.
–  Inademen  van  deeltjes  van  het  stuk,  emissies  van  de  benzine
-
motor.
4 SYMBOLEN / VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
3. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
TOELICHTENDE SYMBOLEN OP DE MACHINE (indien aanwezig)
11) Brandstofreservoir
12) Oliereservoir ketting
13) Stopschakelaar motor
•  Met de schakelaar in 
positie «I», start de motor.
•  Wanneer men de scha
-
kelaar op positie «O» zet, 
stopt de motor onmid
-
dellijk.
14) Regelingen van de
carburator
L = regeling mengeling
lage snelheid
H = regeling mengeling
hoge snelheid
T - IDLE - MIN =
regeling van het minimum
15) Chokeknop (Starter)
•  a)  startwijze bij koude 
motor
•  b)  startwijze bij warme 
motor
•  c)  werking
16) Kettingrem (het symbool 
geeft de richting aan
waarin de rem vrijge
-
geven wordt)
17) Regelaar oliepomp
•  Wanneer u het staafje 
met een schroeven
-
draaier verdraait, in
de richting van het
pijltje, naar de positie
«MAX», zal er meer
olie in de ketting lopen
•  als u het naar de 
positie «MIN», zal er
minder olie vloeien
18)  Looprichting ketting