Operation Manual
16
NL
• Gebruik de airconditioner niet voor
andere doeleinden dan de door de
fabrikant bepaalde doeleinden.
• Verander en stel geen enkel
onderdeel van de airconditioner op
eigen gezag af.
• Gebruik originele reserveonderdelen.
• De onderhouds- en
reparatiewerkzaamheden dienen door
vakmensen uitgevoerd te worden.
• De installatie moet door vakmensen
uitgevoerd worden.
• Laat kinderen of dieren niet in de
buurt van het apparaat komen.
• Steek uw handen niet in de
ventilatieroosters.
• Doe geen vreemde voorwerpen in de
ventilatieopeningen.
• Indien de airconditioner aan stoten
blootgesteld is moet u voordat u het
apparaat weer in gebruik neemt eerst
door vakmensen laten controleren of
het apparaat intact is.
• In geval van brand mag de bovenste
kap van de airconditioner absoluut
niet opengedaan worden maar moet u
goedgekeurde blusapparaten
gebruiken.
• In geval van brand mag u geen water
gebruiken om de brand te blussen.
7 LOKALISEREN VAN
STORINGEN
Buitenzijde van het
bereik van de bedrijfstemperatuur buiten
beschouwd, de efficiëntie van van de
airconditioner wordt verminderd
aanzienlijk.
Een niet bevredigende prestatie van de
airconditioner is in de meeste gevallen niet
afhankelijk van een slechte werking van het
apparaat maar van verkeerd gebruik.
•
De airconditioner is te klein voor de
hoeveelheid lucht die behandeld moet
worden.
• De wanden van het voertuig zijn niet
voldoende geïsoleerd.
•
De deuren worden te vaak opengedaan.
• Er bevinden zich te veel personen in het
voertuig.
Hieronder volgt een lijst met storingen die
eventueel kunnen optreden met de
betreffende oorzaken en oplossingen.
Indien de airconditioner
niet goed functioneert, alvorens enige
werkzaamheden op deze, controleren:
• of de voedingsspanning nooit minder is
dan vereiste;
• of de aanzuigroosters niet verstopt zijn;
• of de luchtuitstroommondstukken open
zijn.
1) De airconditioner start niet:
• Controleer of de batterijen van de
afstandsbediening doelmatig zijn.
• Controleer of de installatie onder spanning
staat door er een ander elektrisch apparaat
op aan te sluiten of door dit met een
voltmeter te testen.
2) De ventilatie is onvoldoende:
• Controleer of de luchtgeleidelamellen ver
genoeg open zijn.
• Controleer of de filters van de
stromingsspreider schoon genoeg zijn.
3) Functioneert niet in de modus Koelen:
• Controleer of de ingestelde temperatuur
lager is dan de omgevingstemperatuur.
4) Functioneert niet in de modus
Verwarmen:
• Controleer of de ingestelde temperatuur
hoger is dan de omgevingstemperatuur.
5) Het rendement van de airconditioner is
gering:
• Als het rendement van de airconditioner
gering is moet het luchtfilter, de
condensator en de verdamper met
speciale reinigingsmiddelen
schoongemaakt worden. Het verdient
aanbeveling om als de airconditioner lange
tijd niet in gebruik is geweest deze
onderdelen voor gebruik eerst schoon te
maken.
• Als de airconditioner ondanks het
schoonmaken van de warmtewisselaars
nog steeds het oorspronkelijke rendement
niet levert dan moet de hoeveelheid
koelmiddel gecontroleerd worden.