User manual
36
7. Bediening
Het instrument schakelt ook bij opengeklapte dompel-/
insteeksonde 60 min. na het inschakelen automatisch uit.
7.1 In-/uitschakelen
Instrument inschakelen: dompel-/
insteeksonde openklappen.
Instrument uitschakelen: dompel-/
insteek- sonde dichtklappen.
7.2 Meten
Neem de noodzakelijke indompel-/insteekdiepte voor correcte
meetresultaten in acht: minstens 23mm.
De behuizing mag maximaal aan bedrijfstemperaturen van -20
tot +60°C worden blootgesteld.
✓ Instrument is ingeschakeld.
Dompel-/insteeksonde in meetobject dompelen/steken.
- Actuele meetwaarde wordt weergegeven.
Meetwaarde handmatig vasthouden (Hold)
✓ Instrument bevindt zich in de meetmodus Hold
(leveringstoestand).
Meetwaarde vasthouden: indrukken.
- Signaaltoon klinkt, meetwaarde wordt vastgehouden en
Hold brandt.
Meting opnieuw starten: indrukken.
Meetwaarde automatisch vasthouden (Auto Hold)
✓ Het instrument bevindt zich in de meetmodus Auto Hold (zie
beschrijving “Meetmodus wijzigen”).
- Auto Hold knippert. Als de meetwaarde binnen 10 seconden
stabiel blijft, wordt deze vastgehouden. Er klinkt een
signaaltoon en Auto Hold brandt.
Meting opnieuw starten: indrukken.
Hold
Max Min
Hold
Max Min
Hold
Max Min
7. Bediening










