Operation Manual

TI-83 Plus De grafiek van functiesInhoud van dit hoofdstuk 123
3. U kunt nu de uitdrukking, waarmee u de functie definieert, invoeren of
bewerken.
In de uitdrukking kunt u gebruik maken van functies en variabelen
(met inbegrip van matrices en lijsten). Wanneer de uitdrukking
een niet-reëel getal als resultaat oplevert, zal de waarde niet in de
grafiek worden geplot; er wordt echter geen fout gemeld.
De onafhankelijke variabele in de functie is
X
. In de modus
Func
wordt
gedefinieerd als
X
. Als u
X
wilt invoeren, drukt u
of
ƒ
[
X
].
Wanneer u het eerste teken invoert, wordt het
=
-teken
gemarkeerd om aan te geven dat de functie geselecteerd werd.
Terwijl u de uitdrukking invoert, wordt deze in het
Y=
scherm
opgeslagen in de variabele
Y
n
als een gebruiker-gedefinieerde
functie.
4. Druk
Í
of
om de cursor te verplaatsen naar de volgende
functie.
Een functie definiëren in het basisscherm of vanuit een programma
Wanneer u een functie in het basisscherm of vanuit een programma wilt
definiëren, moet u beginnen op een lege regel en als volgt te werk gaan.