Operation Manual

Hoofdstuk 17: Activiteiten 551
7. Voer B=6 in. Om de oppervlakte A te berekenen, verplaatst u de cursor naar A en
drukt u vervolgens op ƒ \. Bereken nu
A als N=10, doe hetzelfde als N=100,
N=150, N=1000 en tenslotte als N=10000. Merk op dat als N groot wordt, de
oppervlakte
A pB
2
benadert.
Beeld nu de grafiek af om te zien hoe de oppervlakte verandert naarmate het aantal
zijden groter wordt.
8. Druk op z. Kies de standaardinstellingen.
9. Druk op p. Stel de venstervariabelen als volgt in:
10. Druk op o. Zet alle functies en statistische plots uit. Voer de vergelijking voor de
oppervlakte in. Gebruik
X in plaats van N. Kies voor de grafiekstijl de getoonde
instellingen.
11. Druk op r. Wanneer de grafiek is afgebeeld, drukt u op
100 Í om de grafiek
te volgen naar
X=100. Druk op 150 Í. Druk op 188 Í. Merk op dat naarmate
X groter wordt, de waarde van Y dichter bij p6
2
komt, bij benadering 113.097. Y2=pB
2
(de oppervlakte van de cirkel) is een horizontale asymptoot van
Y1. De oppervlakte
Xmin=0
Xmax=200
Xscl=10
Ymin=0
Ymax=150
Yscl=10
Xres=1