Operation Manual

Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 102
Met de uitdrukking Y=(100NX
2
) definieert u de
onderste helft van de cirkel. Op de TI-84 Plus kunt
u een functie invoeren op basis van een andere
functie. Wanneer u de functie
Y2=LY1 wilt invoeren,
drukt u Ì om het teken te doen omkeren. Druk
~ om het menu
VARS Y-VARS op te roepen.
Druk vervolgens Í om de optie
1:Function te
kiezen. Het vervolgmenu
FUNCTION verschijnt nu
op het scherm. Druk
1 om de optie 1:Y1 te kiezen.
2. Druk q
6 om de optie 6:ZStandard te
selecteren. Op deze manier kunt u snel de
standaardinstellingen van de venstervariabelen
opnieuw gebruiken. Hierbij worden meteen de
grafieken van de functies geplot; u moet dus niet
meer s drukken.
Merk op dat de grafieken van de functies in het
standaarduitleesscherm worden weergegeven als
een ellips.
3. Om het scherm nu aan te passen zodat elke pixel
(beeldpunt) een gelijke hoogte en breedte heeft,
drukt u q
5 om de optie 5:ZSquare te kiezen. De
grafieken van de functies worden opnieuw geplot
en verschijnen nu als een cirkel op het scherm.