Operation Manual

Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 108
De onafhankelijke variabele in de functie is X. In de modus Func wordt
gedefinieerd als X. Als u X wilt invoeren, drukt u of ƒ
[X].
Wanneer u het eerste teken invoert, wordt het
=-teken gemarkeerd om aan te
geven dat de functie geselecteerd werd.
Terwijl u de uitdrukking invoert, wordt deze in het Y= scherm opgeslagen in de
variabele
Yn als een gebruiker-gedefinieerde functie.
4. Druk Í of om de cursor te verplaatsen naar de volgende functie.
Een functie definiëren in het basisscherm of vanuit een programma
Een functie definiëren in het basisscherm of vanuit een programmaEen functie definiëren in het basisscherm of vanuit een programma
Een functie definiëren in het basisscherm of vanuit een programma
Wanneer u een functie in het basisscherm of vanuit een programma wilt definiëren, moet
u beginnen op een lege regel en als volgt te werk gaan.
1. Druk ƒ [ã], voer de uitdrukking in en druk vervolgens nogmaals ƒ [ã].
2. Druk ¿.
3. Druk ~
1 om in het menu VARS Y-VARS de optie 1:Function te kiezen.
4. Selecteer de naam van de functie, waardoor deze naam in het basisscherm of het
programmascherm op de huidige positie van de cursor wordt ingevoegd.
5. Druk Í om de invoer van de instructie te beëindigen.
"uitdrukking"!Yn
Wanneer de instructie wordt uitgevoerd, zal de TI-84 Plus deze uitdrukking opslaan in de
opgegeven variabele
Yn, de functie selecteren en de melding Done op het scherm
weergeven.