Operation Manual

Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 127
Grafieken onderzoeken met de functie TRACE
Grafieken onderzoeken met de functie TRACEGrafieken onderzoeken met de functie TRACE
Grafieken onderzoeken met de functie TRACE
De volgfunctie (TRACE) beginnen
De volgfunctie (TRACE) beginnenDe volgfunctie (TRACE) beginnen
De volgfunctie (TRACE) beginnen
Met behulp van de volgfunctie TRACE kunt u de cursor van het ene geplotte punt van
een kromme van een functie naar het andere verplaatsen. Om de volgprocedure te
starten, drukt u r. Als op dat ogenblik nog geen grafiek op het scherm staat
weergegeven, zal deze worden geplot nadat u r hebt gedrukt. De volgcursor staat
nu op de functie die in het Y= scherm eerst werd geselecteerd, en wel op de middelste
waarde van
X op het scherm. De coördinaten van de cursor worden onderaan het
scherm getoond. De Y= uitdrukking verschijnt links bovenaan het scherm indien de
opmaakinstelling
ExprOn werd gekozen.
De volgcursor langs de grafiek bewegen
De volgcursor langs de grafiek bewegenDe volgcursor langs de grafiek bewegen
De volgcursor langs de grafiek bewegen
Terwijl de volgcursor langs de grafiek van de functie wordt verplaatst, zal de waarde van
Y telkens voor de waarde van X worden berekend, dus Y=Yn(X). Indien de functie niet is
gedefinieerd voor een bepaalde waarde van
X, dan zal Y leeg zijn .
Om de volgcursor te verplaatsen . . . Gaat u als volgt te werk:
Naar het vorige of volgende geplotte
punt
Druk
| of ~.
Vijf geplotte punten op de grafiek van de
functie verder (afhankelijk van de
instelling voor Xres)
Druk
y | of y ~.
Naar een geldige waarde van X op de
grafiek van de functie
Voer een waarde in en druk
Í.
Van de ene functie naar de andere
Druk
} of †.