Operation Manual

422
Hoofdstuk 20: Alfabetisch naslagregister Functies en instructies
20ATOZEU.DUT Hoofdstuk 20: Alfabetisch naslagregister Functies en instructies Raquel Revised: 02/15/98 1:39 PM Printed: 10/05/98 3:54 PM Page 422 of 12820ATOZEU.DUT Hoofdstuk 20: Alfabetisch naslagregister Functies en instructies Raquel Revised: 02/15/98 1:39 PM Printed: 10/05/98 3:54 PM Page 422 of 128
= (toekenning)
1
ã
=
ä
vergelijkingsVariabele
=
expressie
Slaat expressie in vergelijkingsVariabele, op zonder
expressie te berekenen. (Als u met
X
een expressie
in een variabele opslaat, wordt de expressie berekend
en wordt daarna de uitkomst opgeslagen.)
y1=2 x
2
+6 x
N
5 b Done
De ingebouwde vergelijkingsvariabelen die
voor het definiëren van grafieken worden
gebruikt, houden rekening met het verschil
tussen hoofd- en kleine letters. Gebruik
y1
en
niet
Y1
.
== (gelijk aan)
TEST-menu
Met de operator == worden
argumenten vergeleken,
terwijl met = een waarde of
expressie aan een
variabele wordt toegekend.
g
etalA
==
getalB
matrixA
==
matrixB
vectorA
==
vectorB
tekstA
==
tekstB
Test of de bewering argumentA == argumentB waar of
onwaar is. Getallen, matrices en vectoren kunnen reële
of complexe elementen bevatten. Bij complexe waarden
wordt de grootte (modulus) van elementen vergeleken.
Bij teksten wordt rekening gehouden met het verschil
tussen hoofd- en kleine letters.
Geeft
1
indien argumentA = argumentB waar is.
Geeft
0
indien argumentA ƒ argumentB onwaar is.
2+2==2+2 b 1
2+(2==2)+2 b 5
[1,2]==[3
N
2,
L
1+3] b 1
"A"=="a" b 0
lijstA
==
lijstB
Geeft een lijst met enen en/of nullen om aan te geven of
elk element in lijstA gelijk is aan het daarmee
corresponderende element in lijstB of niet.
{1,5,9}=={1,
L
6,9} b {1 0 1}