Operation Manual

62
Hoofdstuk 3: Wiskundige functies differentiëren en integreren, en logische functies
03MATH.DOC Wiskundige functies differentiëren en integreren, en logische functies Chantall Revised: 08/22/97 12:05 PM Printed: 08/22/97 12:05 PM Page 62 of 1003MATH.DOC Wiskundige functies differentiëren en integreren, en logische functies Chantall Revised: 08/22/97 12:05 PM Printed: 08/22/97 12:05 PM Page 62 of 10
waardeA
>
waardeB (groter dan) Geeft
1
als waarde A groter is dan waardeB, geeft
0
als waarde A niet
groter is dan waardeB; waarde A en waarde B moeten reële getallen of lijsten zijn
waardeA
waardeB (kleiner dan of gelijk aan) Geeft
1
als waarde A kleiner dan of gelijk is aan waarde B, geeft
0
als waarde A niet kleiner dan of gelijk is aan waarde B; waarde A en waarde B moeten
reële getallen of lijsten zijn
waardeA
waardeB (groter dan of gelijk aan) Geeft
1
als waarde A groter dan of gelijk is aan waarde B,
geeft
0
als waarde A niet groter dan of gelijk is aan waarde B; waarde A en waarde
B
moeten reële getallen of lijsten zijn
waardeA
ƒ
waardeB (ongelijk aan) Geeft
1
als waarde A ongelijk is aan waarde B; geeft
0
als waarde A
gelijk is aan waarde B; waarde A en waarde B kunnen reële of complexe getallen,
lijsten, vectoren, matrices of tekst zijn
Gebruik van logische functies in expressies en instructies
De
bewerkingsvo
lgorde van de TI
-
86 (bijlage: EOS) voert alle bewerkingen voor logische
functies uit, met uitzondering van Boolese bewerkingen.
Bijvoorbeeld:
De expressie
2+2==2+3
geeft
0
. De TI
-
86 telt eerst op en vergelijkt daarna 4 en 5.
De expressie
2+(2==2)+3
geeft
6
. De TI
-
86 voert eerst de test tussen haakjes uit en telt daarbij
vervolgens 2, 1 en 3 op.
U kunt logische functies
gebruiken om de
programmastroom te regelen
(hoofdstuk 16).