Operation Manual

310 Hoofdstuk 17. Programmeren
17PROGRM.NLD TI-89/TI-92 Plus: Programming (Dutch) Susan Gullord Revised: 02/29/00 12:17 PM Printed: 02/29/00 12:22 PM Page 310 of 40
De eerste stap bij het opsporen van fouten in uw programma bestaat
eruit, het programma uit te voeren. De
TI
-
89 / TI
-
92 Plus
controleert
iedere uitgevoerde opdracht automatisch op syntaxfouten. Als er een
fout wordt aangetroffen, geeft een melding de aard van de fout aan.
¦
Als u het programma in de Program
Editor wilt weergeven, drukt u op
¸. De cursor bevindt zich in de
buurt van de fout.
¦
Als u het uitvoeren van het programma wilt beëindigen om terug
te keren naar het basisscherm, drukt u op N.
Als uw programma de gebruiker in staat stelt te kiezen uit meerdere
opties, voer dan elke optie van het programma uit om deze te testen.
Run-time foutmeldingen kunnen syntaxfouten aangeven, maar geen
fouten in de programmalogica. De volgende technieken kunnen van
nut zijn.
¦
Gebruik tijdens het testen geen lokale variabelen, zodat u de
waarden van de variabelen kunt controleren nadat het
programma is gestopt. Als de fouten in het programma zijn
opgespoord, kunt u de gewenste variabelen lokaal declareren.
¦
Voeg tijdelijk de opdrachten
Disp
en
Pause
in om de waarden van
cruciale variabelen weer te geven.
Disp
en
Pause
kunnen niet worden gebruikt in een door de
gebruiker gedefinieerde functie. De functie kan echter tijdelijk
in een programma veranderen, door
Func
en
EndFunc
in
Prgm
en
EndPrgm
te wijzigen. Gebruik
Disp
en
Pause
om fouten in
het programma op te sporen. Verwijder vervolgens
Disp
en
Pause
en verander het programma weer in een functie.
¦
Als u na wilt gaan of een lus het juiste aantal maal wordt
uitgevoerd, geeft u de tellervariabele of de waarden in de
voorwaardelijke test weer.
¦
Als u na wilt gaan of een subroutine wordt uitgevoerd, geeft u
meldingen zoals
“Entering subroutine”
en
“Exiting subroutine”
aan het
begin en einde van de subroutine weer.
Opdracht Omschrijving
Try...EndTry
Definieert een programmablok dat het programma
een opdracht laat uitvoeren en een eventuele fout,
die door die opdracht wordt gegenereerd, afhandelt.
ClrErr
Wist de foutstatus en stelt het aantal fouten in de
systeemvariabele
Errornum
in op nul.
PassErr
Geeft een fout door aan het volgende niveau van het
Try...EndTry
-blok.
Fouten in programma’s opsporen en fouten afhandelen
Nadat u een programma hebt geschreven, kunt u verschillende
technieken gebruiken om fouten te vinden en te corrigeren. U
kunt ook een foutafhandelingsopdracht in het programma zelf
inbouwen.
Run-time fouten
Foutopsporings-
technieken
Foutafhandelings-
opdrachten