Operation Manual

Grafieken van functies 377
3. Bepaal de ondergrens voor x. Verplaats de cursor naar de ondergrens met A en B
of typ de x-waarde.
Opmerking: indien u niet op A of B drukt of een x-waarde typt wanneer u de onder-
en bovengrens bepaalt, zullen
xmin en xmax gebruikt worden als respectievelijk de
onder- en bovengrens.
4. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4 bovenin het scherm.
Het gebied tussen de grafieken van twee functies binnen een interval
Het gebied tussen de grafieken van twee functies binnen een interval Het gebied tussen de grafieken van twee functies binnen een interval
Het gebied tussen de grafieken van twee functies binnen een interval
arceren
arcerenarceren
arceren
U moet tenminste twee grafieken hebben geplot. Als u slechts één grafiek hebt, arceert
u met Shade het gebied tussen de grafiek en de x-as.
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u C:Shade. Op het scherm verschijnt de
vraag
Above?
2. Gebruik zo nodig D of C om een functie te selecteren. (Arcering vindt plaats boven
de grafiek van deze functie.)
3. Druk op ¸. De cursor springt naar de volgende geplotte functie, en op het
scherm verschijnt de vraag
Below?
4. Gebruik zo nodig D of C om een andere functie te selecteren. (Arcering vindt plaats
onder de grafiek van deze functie.)
5. Druk op ¸.
5. Bepaal de bovengrens en druk op ¸.
Het begrensde gebied wordt gearceerd.
Om het gearceerde gebied te wissen
drukt u op (
ReGraph).