Operation Manual
Bijlage
34
communicatie.
Router Een toestel voor de gegevensoverdracht, dat het bestemmingsadres voor een bericht
controleert en de beste route kiest. Een router ontvangt gegevenspakketten van een
netwerk, voert een verwerking uit voor de gegevensverbinding en de
netwerklaagprotocollen en verzendt de gegevenspakketten aansluitend via de
geschikte gegevensverbindingen en netwerklaagprotocollen naar een ander netwerk.
Subnetmasker Een subnetmasker of een netmasker bestaat uit vier cijfers en is opgebouwd zoals
een IP-adres. Het wordt u mogelijkerwijze door de ISP in functie van de TCP/IP-
informatie ter beschikking gesteld. Het maakt een definiƫring mogelijk van IP-
adressen, die op een bepaald netwerk zijn beperkt (in tegenstelling tot de geldige IP-
adressen, die over het gehele Internet worden herkend).
Switch Mogelijkheid om meerdere computers op een netwerk aan te sluiten. Vroeger werden
ook hubs gebruikt.
TCP/IP Transmission Control Protocol / Internet Protocol. Overdrachtbesturingsprotocol /
Internetprotocol. Standaardprotocol voor de overdracht van gegevens via het
Internet.
UDP Een van de protocollen waarop het Internet berust. In tegenstelling tot TCP dat
controleert of de pakketten bij de gegevensoverdracht correct gesorteerd bij een
specifieke doelcomputer aankomen, biedt UDP geen foutcorrectie.
Upstream Gegevensstroom naar het Internet.
Virtuele server / poort-
forwarding
Mogelijkheid tot het gebruik van servertoepassingen achter een Firewall door gericht
doorverbinden van de gebruikte poorten naar een vast gedefinieerd IP-adres.