Operator's Manual

Tractiepedaal (Afb. 6)—Het tractiepedaal zorgt ervoor
dat de machine 1) vooruit en 2) achteruit verplaatst kan
worden, en 3) dat de machine gestopt kan worden. Met
de hak en de tenen van uw rechter voet trapt u de boven-
kant van het pedaal in om vooruit te rijden, en trapt u de
onderkant van het pedaal in om achteruit te rijden en ter
ondersteuning van het afremmen als u vooruit rijdt.
Tevens kunt u het pedaal in de neutraalstand terug laten
gaan of zetten om de machine te stoppen. Laat uw hak
niet op de achteruit-bediening rusten als u vooruit rijdt
(Afb. 7).
Afbeelding 6
1. Tractiepedaal
2. Parkeerrem
Afbeelding 7
1. Vooruit
2. Achteruit
Parkeerrem (Afb. 6)—Als de motor uitgeschakeld
wordt, dient de parkeerrem geactiveerd te worden om te
voorkomen dat de machine per ongeluk wordt verplaatst.
Om de parkeerrem te activeren, trekt u de hendel naar
achteren. Nadat u de parkeerrem uitgeschakeld heeft,
dient u de machine iets naar achteren te rijden om de
remmen te ontkoppelen voordat u vooruit gaat rijden.
Gashendel (Afb. 8)—De gashendel wordt gebruikt om
de motor op verschillende snelheden te laten draaien.
Door de gashendel vooruit te zetten neemt het motor-
toerental toe, door hem achteruit te halen neemt het
motortoerental af. De gashendel bestuurt ook de rotatie-
snelheid van de messenkooien en, samen met het tractie-
pedaal, de voortbewegingssnelheid van de machine.
Choke (Afb. 8)—Om een koude motor te starten, sluit u
de choke door de choke-knop omhoog te halen en in de
ON/IN-positie te zetten. Nadat de motor aanslaat, kunt u
de choke gebruiken om de motor soepel te laten draaien.
Open zo spoedig mogelijk de choke door deze omlaag te
zetten in de OFF/UIT-positie. Indien de motor warm is
hoeft de choke niet of nauwelijks te worden gebruikt bij
het starten.
Lifthendel (Afb. 8)—De hendel kan in vier posities
worden gezet: LOWER/NEERLATEN,
RAISE/OPHALEN, NEUTRAL/NEUTRAAL en
FLOAT/PENDELEN. Om de maai-eenheden op de
grond te laten zakken zet u de hendel naar voren. Om de
maai-eenheden op te halen, trekt u de lifthendel naar
achter in de RAISE/OPHALEN positie.
Hendel aftakas (Afb. 8)—De schakelaar kan in twee
posities worden gezet, ENGAGE/INSCHAKELEN en
DISENGAGE/UITSCHAKELEN. Zet de hendel naar
voren om de maai-eenheden in te schakelen. Trek de
hendel naar achteren om de maai-eenheden uit te
schakelen.
Afbeelding 8
1. Gashendel
2. Choke-hendel
3. Schakelaar aftakas
4. Lifthendel maai-eenheid
Ontstekingsschakelaar (Afb. 9)—De ontstekings-
schakelaar wordt gebruikt om de motor in en uit te
schakelen, en kan in drie posities worden gezet:
OFF/UIT, RUN/DRAAIEN en START. Draai de sleutel
met de wijzers van de klok mee naar de START-positie
om de startmotor te activeren. Laat de sleutel los als de
motor aanslaat. De sleutel zal automatisch naar de
ON/AAN-positie gaan. Om de motor uit te schakelen
draait u de sleutel tegen de wijzers van de klok in op
OFF/UIT.
14
Bedieningsorganen
2
1
2
1
1
2
3
4