Operator's Manual

1.41 1.41
De motor starten
WAARSCHUWING: VOORKOM ONGEVALLEN
- Alvorens de motor te starten moet u
controleren of;
- U het hoofdstuk Veiligheidsmaatregelen in dit
handboek hebt gelezen en begrepen.
- Er niemand in het werkgebied is.
- De maaiaandrijving is uitgeschakeld.
- De parkeerrem in werking is gesteld.
- Het rijpedaal in de vrijstand is.
Deze machine is voorzien
van een startbeveiliging, zie -
BESTUURDERSAANWEZIGHEIDSSENSOREN.
Een koude motor starten: Zet de gashendel op
ongeveer 70 % vol gas.
Draai het contactsleuteltje op 'Aan' (stand 'I')
en controleer of het oliedruklampje en het
acculampje gaan branden.
Draai het contactsleuteltje op 'Voorverwarmen'
(stand 'II') en houd dit in deze stand tot het
indicatielampje Motor voorverwarmen dooft.
Draai het contactsleuteltje op 'Start' (stand 'III') en
houd dit in deze stand totdat de motor aanslaat.
Zodra de motor start, laat u het contactsleuteltje
los, dat dan terugkeert naar stand 'I'.
WAARSCHUWING: VOORKOM SCHADE -
Als de motor loopt, moeten alle
waarschuwingslampjes zijn gedoofd. Als
een waarschuwingslampje brandt, moet u de
motor direct afzetten en de storing hebben
verholpen voordat u de motor opnieuw start.
Een warme motor starten: De motor hoeft niet
te worden voorverwarmd als u opnieuw een
motor start die een paar minuten is afgezet. Volg
het procedure om een koude motor te starten
zonder het contactsleuteltje op Voorverwarmen
(stand 'II') te draaien.
GEBRUIK VAN DE MAAIMACHINE
I
II
III
O
1. Indicatielampje voorverwarmen motor
1