FORM NO. 3321-310 Rev A MODEL NO. MODEL NO. MODEL NO. MODEL NO. ® 03540 - 80001 EN BOVEN 03541 - 80001 EN BOVEN 03541 - 80001 EN BOVEN 03541 - 80001 EN BOVEN GEBRUIKERSHANDLEIDING REELMASTER® 5200-D/5400-D Traktors met twee- en vierwielaandrijving Om dit produkt goed te leren kennen en ten behoeve van veiligheid en optimaal presteren dient u deze handleiding te lezen alvorens de motor te starten.
INLEIDING Deze gebruikershandleiding bevat instructies over de veiligheid, juiste assemblage en bediening, afstellingen en onderhoud. Daarom zou iedereen die met het produkt te maken krijgt, inclusief de bestuurder, deze handleiding moeten lezen en zorgen dat hij deze begrijpt. In deze handleiding ligt de nadruk op veiligheid, mechanische en algemene produktinformatie. GEVAAR, WAARSCHUWING en LET OP duiden op veiligheidsinformatie.
Veiligheid Training Voorbereiding 1. Lees de voorschriften aandachtig door. Maak uzelf vertrouwd met de bedieningsorganen en het juiste gebruik van de machine. 1. Draag altijd geschikt schoeisel en een lange broek tijdens het maaien. Bedien de apparatuur niet indien u blootsvoets bent of sandalen draagt. 2. Sta nooit toe dat de grasmaaier gebruikt wordt door kinderen of personen die niet vertrouwd zijn met deze voorschriften.
Veiligheid 5. 6. • Maai nooit klimmend op hellingen van meer dan 10°, • Maai nooit dalend op hellingen van meer dan 15°. Denk eraan dat er niet zoiets bestaat als een “veilige” helling. U moet bijzonder goed opletten als u op met gras begroeide hellingen rijdt. Om te voorkomen dat u omkiept: 12.
Veiligheid 2. Parkeer de apparatuur nooit in een gebouw terwijl er nog brandstof in de tank zit en waar de dampen in contact kunnen komen met open vuur of vonken. Geluids- en trillingsviveau 3. Laat de machine eerst afkoelen voordat u deze parkeert in een afgesloten ruimte. 4. Houd de machine, demper, accu-behuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te voorkomen.
Overzicht gebruikte symbolen Bijtende vloeiGiftige dampen stoffen, chemische of gassen, verbrandwonden aan stikking vingers of hand Elektrische schokken, elektrokutie Bekneld raken gehele lichaam van bovenaf Zijwaardse Zijwaardse beknelling vingers beknelling van of hand been Zijwaardse beknelling bovenlichaam Bekneld raken gehele lichaam Bekneld raken Afsnijden vingers Afsnijden van voet hoofd, bovenof hand lichaam en armen Afsnijden, Afsnijden voet, Afsnijden vingers gegrepen worden ronddraaiende
Veiligheid Oogbescherming Veiligheidshelm Gehoorbescher- Gevaar, giftige verplicht verplicht ming verplicht stoffen Eerste hulp Spoelen met water Motor Overbrenging Vuur, open licht Hydraulisch systeem en roken verboden Remsysteem Koelvloeistof (water) Luchtinlaat Uitlaatgassen Druk Peilindicator Vloeistofpeil Filter Temperatuur Defect Startschakelaar/ Aan/starten mechanisme Inschakelen Uitschakelen Neerlaten hulpstukken Ophalen hulpstukken Afstand Sneeuwruimer, verzamelvijzel Claxon
Veiligheid Motorkoelvloeistofdruk Motorkoelvloeistoffilter Motorkoelvloei- Motorinlaat/ stoftemperatuur verbrandingslucht Motorinlaat/ verbrandingsluchtdruk Motorinlaat/ luchtfilter Motor starten Motor stoppen n/min Injectiepompje Elektrisch voor- Transmissieolie Transmissieolie- Transmissieoliedruk (starthulpmiddel) gloeien (hulptemperatuur middel starten bij lage temperaturen) Motorisch defect Motortoerental/ frequentie Choke Defect transmissie Neutraalstand NH L F RP Koppeling Hoog Laag V
Specificaties Motor: Kubota vloeistofgekoelde driecilinder viertakt dieselmotor. 18,6 kW (25 pk), afgeregeld op 3200 tpm; cilinderinhoud 1123 cc. Heavy-duty, 3-stappen luchtfilter, afzonderlijk gemonteerd. Schakelaar voor uitschakelen bij te hoge watertemperatuur. Koelsysteem: Radiatorcapaciteit is 7,1 liter voor 50/50 verhouding ethyleenglycol antivries. Afzonderlijk gemonteerde expansietank van 0,9 liter. De luchtstroom wordt geregeld door een aangedreven ventilator met twee snelheden.
Specificaties Gewicht: Model 03502 821 kg* Model 03504 952 kg* Model 03530 868 kg* Model 03531 998 kg* *Met maai-eenheden met 8 messen, grasmanden en volle vloeistofpeilen Optionele Apparatuur Maai-eenheid 5 messen, Modelnr. 03505 Maai-eenheid 8 messen, Modelnr. 03508 Grasmand, set, Modelnr. 03513 Gewichten achter, set, Onderdeelnr. 75-6690 Roller-schraperset, achter, Modelnr. 03512 Roller-schraperset, voor, Modelnr. 83-5400 Maaihoogte, set, Modelnr. 83-5300 Schraper/Hark, set, Modelnr.
Voor het gebruik HET CONTROLEREN VAN HET MOTOROLIEPEIL 1. 2. expansietank. De capaciteit van het koelsysteem is 9,1 liter. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, stop de motor en neem de sleutel uit het contact. Open de motorkap. 1 ➀ Verwijder de peilstok, reinig hem en steek hem dan weer terug. Verwijder de peilstok opnieuw en controleer het oliepeil op de peilstok; het oliepeil moet tot aan de FULL/VOL markering staan. Afbeelding 2 2 1.
Voor het gebruik peilstok in de vulnek. Verwijder de peilstok en controleer het oliepeil. Indien het peil niet tot binnen 1,2 cm van de inkeping in de peilstok komt, voegt u voldoende olie bij om het peil tot aan de inkeping te brengen. VUL NIET VERDER BIJ dan tot 0,6 cm boven de inkeping. GEVAARLIJK Omdat dieselbrandstof brandbaar is, dient u voorzichtig te werk te gaan indien u ermee omgaat of deze bewaart. Rook niet wanneer u de brandstoftank bijvult.
Voor het gebruik Groep 1 Hydraulische olie (aanbevolen voor omgevingstemperaturen die constant onder 38°C zijn): ISO type 46/68 hydraulische smeerolie Mobil Amoco International Harvester Texaco Shell Union Oil Chevron BP Oil Boron Oil Exxon Conoco Kendall Phillips NB: Mobil Fluid 424 Amoco 1000 Hy-Tran TDH Donax TD Hydraulic/Tractor Fluid Tractor Hydraulic Fluid BP HYD TF Eldoran UTH Torque Fluid Power-Tran 3 Hyken 052 HG Fluid De oliesoorten binnen deze groep zijn onderling gelijk.
Voor het gebruik 2. Reinig de plek rondom de vulnek en de dop van de hydraulische tank. Verwijder de dop van de vulnek. 3. Haal de peilstok uit de vulnek en veeg deze schoon met een schone doek. Steek hem in de vulnek, haal hem er vervolgens weer uit en controleer het vloeistofpeil. Het peil zou binnen 6 mm van de markering op de peilstok moeten staan. 4. Indien het peil te laag staat, voegt u vloeistof bij om het peil tot aan de vol- markering te brengen. 5.
Bedieningsorganen Stoel (Afb. 8)—De stoel kan d.m.v. de verstelhendel 10 cm (4 inch) naar voren en naar achteren worden verzet. Met de verstelknop van de stoel kan deze worden ingesteld aan de hand van het gewicht van de bestuurder. Om de stoel naar voren en naar achteren te kunnen verzetten, trekt u de hendel links aan het onderstel van de stoel naar buiten toe. Nadat de stoel in de gewenste stand is gezet, laat u de hendel los zodat de stoel in positie wordt vastgezet.
Bedieningsorganen Indicatielampje gloeibougie (Afb. 10)—Wanneer dit lampje brandt, geeft dit aan dat de gloeibougies in werking zijn. Laadindicator (Afb. 10)—Licht op indien het laadcircuit van het systeem defect is. 1 Contactschakelaar (Afb. 10)—Drie posities: OFF (UIT), ON/Preheat (AAN/Voorgloeien) en START. Gashendel (Afb. 10)—Verplaats de hendel naar voren om de motorsnelheid te verhogen, naar achteren om de snelheid te verlagen. Schakelaar inschakelen/uitschakelen (Afb.
➀ ➁ ➂ Afbeelding 14 1. Rempedalen 2. Vergrendeling parkeerrem 3. Borgpen Bediening 2. Zet de schakelaar in de positie ON/Preheat (AAN/Voorgloeien). Een automatische timer zorgt ervoor dat gedurende zes seconden lang voorgegloeid wordt. Na het voorgloeien draait u de sleutel naar START. ACTIVEER DE STARTMOTOR NIET LANGER DAN 15 SECONDEN ACHTER ELKAAR. Laat de sleutel los wanneer de motor start.
Bediening NB: Normaal gesproken zal de motor na bovenstaande ontluchtingsprocedure starten. Indien de motor echter niet start, kan er lucht tussen de injectiepomp en de injectors in zitten; zie Het ontluchten van de injectors. ➀ HET INSTELLEN VAN HET TOERENTAL VAN DE MESSENKOOIEN Afbeelding 15 1. Ontluchtschroef 3. Pomp het hendeltje op de brandstofinjectiepomp (Afb. 16) totdat er een volle straal brandstof bij de schroef naar buiten komt. Draai de ontluchtschroef weer vast.
Bediening MAAIHOOGTE (MM) Po s it ie 4 19.0 17.5 tie 5 tie si si Po Po 6 ie sit Po 7 ie sit 8 Po ie sit Po 9 ie sit de motor, activeer de parkeerremmen en neem de sleutel uit de contactschakelaar. 10 Po 15.9 14.3 2. 12.7 11.1 9.5 7.9 MESSENKOOI 5 MESSEN 6.4 5 6 4 MAAISNELHEID (KM/UUR) 3 LET OP 7 19.0 ie 17.5 MAAIHOOGTE (MM) Verwijder de vloerplaat vóór de stoel en open de motorkap om toegang te krijgen tot alle (5) veren. sit 3 15.
Bediening Draai de tapbouten los waarmee de aandrijfas aan de transmissie is verbonden (Afb. 20). Verwijder de aandrijfas. Belangrijk: Indien de aandrijfas niet wordt verwijderd voordat de machine wordt gesleept, kan de transmissie hierdoor ernstige schade oplopen. 2. Maak een geschikte ketting, spanband of kabel vast aan het midden van het voorste frameelement (Afb. 21). ➀ 5. Als het slepen gebeurd is, installeert u de aandrijfas weer zoals afgebeeld in Afbeelding 20.
Bediening Controleer de elektrische verbindingen, de ingangszekeringen en het diagnoselampje om de oorzaak van het defect op te sporen. Zorg ervoor dat de connector met de kabelboomconnector is verbonden. Het controleren van het functioneren van de interlockschakelaars: 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken, stop de motor en activeer de parkeerrem. 2. Open de afdekplaat van het bedieningspaneel. Zoek de kabelboom en de connectors bij de regeleenheid.
Bediening Diagnostisch ACE om het LED over te schakelen op “inputs displayed”. 6. 7. 5. Op het Diagnostisch ACE zal het LED branden dat overeenkomt met elke ingang, wanneer die ingangsschakelaar wordt gesloten. Het “output displayed” LED op de rij rechts onder van het Diagnostisch ACE dient te branden. Indien het “inputs displayed” LED brandt, drukt u op de toets op het Diagnostisch ACE om over te schakelen naar het LED “outputs displayed”.
Bediening uitgangs-LED’s niet correct branden, duidt dit op een probleem met de elektronische regeleenheid. Indien dit zich voordoet, dient u contact op te nemen met uw Toro Distributeur voor assistentie. ON/AAN en start het systeem opnieuw. • Als het alarm een luide onafgebroken pieptoon produceert tijdens het maaien en de maaieenheden uitschakelt, wil dit zeggen dat er een lek gedetecteerd is.
Bediening Diagnostisch ACE dient te branden. Als het groene “Outputs displayed” LED brandt, drukt kort op de druktoets op het Diagnostisch ACE om het LED om te schakelen naar “Inputs displayed”. Houd de toets niet ingedrukt (Afb. 26). • Oliepeil te laag: Plaats de machine op een horizontaal oppervlak en vul het peil aan tot aan het juiste niveau. • Oliepeil te hoog: Plaats de machine op een horizontaal oppervlak en verwijder de overtollige olie totdat het juiste niveau is bereikt.
Bediening Functies Diagnostisch ACE Display 1. Overlegsjabloon (Engels getoond) 2. “Inputs Displayed” LED (Rood) 3. “Outputs Displayed” LED (Groen) 4. Druktoets Afbeelding 26 Het gebruik van “Inputs Displayed” (Rode tekst) 1. LED brandt indien het oliepeil te hoog is 2. LED brandt indien het oliepeil OK is 3. LED brandt indien het oliepeil te laag is 4. LED brandt indien de olie te heet is 5. LED brandt indien er een luchtlek is gedetecteerd in het systeem 6.
Bediening Indien er vals alarm wordt gegeven: 1. 2. 3. 4. Het oliepeil kan te laag zijn, waardoor de lucht uit het systeem wordt gezogen. Controleer het oliepeil. Door zeer scherpe linkerbochten kan de olie naar rechts klotsen, waardoor de aanzuiglijn bloot komt te liggen en de lucht uit het systeem wordt geperst. Bij normale bewegingen zal dit niet kunnen gebeuren. Er is een luchtlek in het systeem. Ga na of de dop goed vast zit op de tank.
Bediening GEBRUIKSEIGENSCHAPPEN LET OP Gebruik altijd zowel de veiligheidsgordel als de omkiepbeveiliging als u leert de machine te gebruiken. Wennen aan de machine—Voordat u gras gaat maaien dient u het gebruik van de machine te oefenen op een open plek. Start en stop de motor. Gebruik de machine vooruit en achteruit. Laat de maai-eenheden zakken en haal ze op en schakel de messenkooien in en uit.
Onderhoud Minimaal aanbevolen onderhoudstermijnen Onderhoudsprocedure Controleren accuvloeistofpeil Elke Controleren accukabelverbindingen 50 uur Smeren alle smeerpunten Verversen motorolie Inspecteren luchtfilter, stofdop en keerschot Termijn onderhoud & service Elke 100 uur Elke 200 uur Elke 400 uur Elke 800 uur ‡ Vervangen motoroliefilter ✝ Controleren snaarspanning ventilator en wisselstroomgenerator Inspecteren slangen koelsysteem Vocht aftappen—hydraulische tank Vocht aftappen—brandstoftank Contr
Onderhoud CONTROLEREN/ONDERHOUDEN (DAGELIJKS) 1. 2. 3. 4. 5. 6. Oliepeil, motor 7. Oliepeil, transmissie 8. Oliepeil, hydraulische tank 9. Koelvloeistofpeil, radiator 10. Brandstof/waterafscheider 11.
Onderhoud HET SMEREN VAN LAGERS EN LAGERBUSSEN De machine is voorzien van smeerpunten die regelmatig gesmeerd moeten worden met Nr. 2 smeervet voor algemene doeleinden op lithiumbasis. Wanneer de machine onder normale omstandigheden wordt gebruikt, dient u alle lagers en lagerbussen elke 25 bedrijfsuren te smeren.
Onderhoud 2. Zet de voorfilterkolf weer in elkaar en bevestig de kolf, het deksel en de duimschroef. NB: Voor wanneer de machine onder uiterst stoffige omstandigheden wordt gebruikt, is er een optionele verlengslang (Toro Onderdeelnr. 43-3810) leverbaar via uw geautoriseerde Toro Distributeur, waarmee de voorfilterkolf boven de motorkap komt te zitten.
Onderhoud 6. Plaats het nieuwe filter op de juiste wijze in het luchtfilterhuis. Zorg ervoor dat het filter op de juiste wijze afsluit door de buitenring van het filter aan te drukken tijdens het plaatsen. Druk niet op het flexibele midden van het filter. 7. Plaats opnieuw het deksel en maak de vergrendelingen vast. 8. Reset de indicator indien deze rood is. 1 Afbeelding 38 LET OP 1.
Onderhoud 1 1 2 Afbeelding 41 Afbeelding 40 1. Brandstoffilter/waterafscheider 1. Motoroliefilter 2. Aftapplug BRANDSTOFSYSTEEM (Afb. 41) Vervang de filterbus na elke 400 bedrijfsuren. Brandstoftank 1. Reinig de plek waar de filterbus wordt bevestigd. 2. Verwijder de filterbus en reinig de plaats waar het contact maakt. 3. Bedek de pakkingring op de filterbus met een laagje schone olie. 4.
Onderhoud KOELSYSTEEM VAN DE MOTOR (Afb. 44 & 45) 1. 1 Vuil verwijderen—Verwijder dagelijks het vuil van het scherm, de oliekoelers en de radiator. Reinig vaker in smerige omstandigheden. A. Schakel de motor uit en open de motorkap. Reinig het motorgedeelte grondig. B. Afbeelding 42 1. Brandstoffilter HET ONTLUCHTEN VAN DE INJECTORS (Afb.
Onderhoud 3. Draai de bout los waarmee de beugel aan de motor is bevestigd en ook de bout waarmee de wisselstroomgenerator aan de beugel is bevestigd. 4. Steek een rolkoevoet tussen de wisselstroomgenerator en de motor en duw de wisselstroomgenerator naar buiten. 5. Wanneer de juiste spanning is bereikt, draait u de bouten van de wisselstroomgenerator en de beugel weer vast om de afstelling vast te zetten. ➁ ➂ ➀ Afbeelding 45 1. Rail oliekoeler 2. Radiator 3.
Onderhoud NB: Na het vastzetten moet de kabelconnector vrij kunnen bewegen. kunnen het systeem ernstig beschadigen. 4. 4. Haal de borgmoer aan met een moment van 54–75 Nm. De maximale kracht die nodig is om de gashendel te bedienen zou 27 Nm moeten zijn. Plaats de dop weer op het reservoir. Start de motor en gebruik alle hydraulische bedieningsorganen om de hydraulische vloeistof door het hele systeem te verspreiden. Controleer ook op lekkages. Schakel daarna de motor uit.
Onderhoud 4. 5. Zorg ervoor dat de plaats waar het filter contact maakt, schoon is. Schroef het filter erop totdat de pakkingring contact maakt met de bevestigingsplaat. Schroef het filter vervolgens nog een halve slag verder. vlak, schakel de motor uit en laat de maaieenheden op de vloer zakken. Trap alleen het rechter rempedaal in en activeer de parkeerrem. 2. Start de motor en laat deze circa twee minuten lang draaien om het systeem te ontluchten.
Onderhoud HET AFSTELLEN VAN DE OPHAALSNELHEID VAN DE MAAIEENHEDEN (Afb. 51 & 52) Het ophaalcircuit van de maai-eenheden is voorzien van (3) afstelbare kleppen die worden gebruikt om ervoor te zorgen dat de maai-eenheden niet te snel worden opgehaald en tegen de ophaalstops botsen. Stel de maai-eenheden als volgt af: 4. Maai-eenheden achterzijde 1. Open de motorkap en zoek de klep links achter van de machine. 2.
Onderhoud 3. Als de benodigde afstand om te stoppen groter is dan 5,5 meter, dan dient de tractieverbinding afgesteld te worden. Ga verder met de volgende stap. Het afstellen van de tractieverbinding: 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden op de grond zakken en schakel de motor uit. 2. Koppel de rempedalen aan elkaar met behulp van de borgpen, trap beide pedalen in en trek de vergrendeling van de parkeerrem uit. 3.
Onderhoud ➁ 3. Smeer de pakkingring van het nieuwe filter en vul het filter met hydraulische olie. 4. Zorg ervoor dat de plek waar het filter wordt bevestigd schoon is. Schroef het filter erop totdat de pakkingring contact maakt met de bevestigingsplaat. Draai het filter vervolgens een halve slag verder. 5. Start de machine en laat hem circa twee minuten lang lopen om het systeem te ontluchten. Schakel de motor uit en controleer op lekkages. Controleer het vloeistofpeil en vul het aan indien nodig.
Onderhoud het smeer van de achteras. TOESPOOR ACHTERWIELEN (Afb. 56) Om de 800 bedrijfsuren of jaarlijks dient het toespoor van de achterwielen gecontroleerd te worden. 1. Meet de afstand hart-op-hart (op ashoogte) aan de voorzijde en achterzijde van de stuurwielen. De afstand aan de voorzijde dient 3 mm korter te zijn dan de afmeting achter de wielen. terminalconnector van de wisselstroomgenerator los te koppelen om schade aan het elektrisch systeem te voorkomen. ZEKERINGEN (Afb.
Onderhoud (inschakelen). Zet de hendel Lower Mow/Lift (neerlaten maaien/ophalen) naar voren om te beginnen met het wetten van de geselecteerde messenkooien. ONDERHOUD MAAI-EENHEDEN WETTEN NB: Tijdens het wetten worden de voorste eenheden samen en de achterste eenheden samen bediend. 1. 2.
Onderhoud 2. Controleer de bandenspanning. Breng alle banden van de tractie-eenheid op een spanning van 103–138 kPA (15–20 psi). 3. Controleer of alle bevestigingen vast zitten; zet ze vast indien nodig. 4. Smeer of olie alle smeer- en scharnierpunten. Verwijder eventueel overtollig smeer. 5. Plaatsen waar de lak bekrast, beschadigd of geroest is dienen licht geschuurd en bijgewerkt te worden. Eventuele deuken in de metalen carrosserie uitdeuken. 6.